uitbeelden
Dutch (Brabantic)
/ˈœy̯dˌbeːldə(n)/, /ˈœy̯dˌbeːldə(n)/
verb
Definitions
- to represent, portray, depict
Etymology
Compound from Dutch, Flemish uit (out, off, out-) + Dutch, Flemish beeld (image, statue, picture, sign)+ Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
-en
Gloss
old dative suffix, -en, denominative suffix
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -en Dutch, Flemish
- Vrijheidsbeeld Dutch, Flemish
- aambeeld Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- afgodsbeeld Dutch, Flemish
- beeld Dutch, Flemish
- beeldbuis Dutch, Flemish
- beeldelement Dutch, Flemish
- beelden Dutch, Flemish
- beeldenstorm Dutch, Flemish
- beeldhouwen Dutch, Flemish
- beeldig Dutch, Flemish
- beeldmontage Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beeldscherm Dutch, Flemish
- beeldscherpte Dutch, Flemish
- beeldschoon Dutch, Flemish
- beeldsnijwerk Dutch, Flemish
- beeldspraak Dutch, Flemish
- beeldvorming Dutch, Flemish
- beeltenis Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- bloedbeeld Dutch, Flemish
- boegbeeld Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- borstbeeld Dutch, Flemish
- breedbeeld Dutch, Flemish
- denkbeeld Dutch, Flemish
- godenbeeld Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- heiligenbeeld Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- ideaalbeeld Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- klankbeeld Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- kruisbeeld Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- lichtbeeld Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- schrikbeeld Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spiegelbeeld Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- standbeeld Dutch, Flemish
- sterrenbeeld Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- teruguit Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- toonbeeld Dutch, Flemish
- uit Dutch, Flemish
- uitademen Dutch, Flemish
- uitbarsten Dutch, Flemish
- uitbaten Dutch, Flemish
- uitbeelding Dutch, Flemish
- uitbesteden Dutch, Flemish
- uitbetalen Dutch, Flemish
- uitblazen Dutch, Flemish
- uitblijven Dutch, Flemish
- uitblinken Dutch, Flemish
- uitbollen Dutch, Flemish
- uitbotten Dutch, Flemish
- uitbraak Dutch, Flemish
- uitbraken Dutch, Flemish
- uitbrakken Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitbreken Dutch, Flemish
- uitbrengen Dutch, Flemish
- uitbroeden Dutch, Flemish
- uitbuiken Dutch, Flemish
- uitbuiten Dutch, Flemish
- uitbundig Dutch, Flemish
- uitdagen Dutch, Flemish
- uitdelen Dutch, Flemish
- uitdelgen Dutch, Flemish
- uitdenken Dutch, Flemish
- uitdiepen Dutch, Flemish
- uitdijen Dutch, Flemish
- uitdoen Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitdoven Dutch, Flemish
- uitdraaien Dutch, Flemish
- uitdragen Dutch, Flemish
- uitdrijven Dutch, Flemish
- uitdrogen Dutch, Flemish
- uitdrukken Dutch, Flemish
- uitdunnen Dutch, Flemish
- uiteraard Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- uitgave Dutch, Flemish
- uitgeven Dutch, Flemish
- uitglijden Dutch, Flemish
- uitgooien Dutch, Flemish
- uitgraven Dutch, Flemish
- uitgroeien Dutch, Flemish
- uitgummen Dutch, Flemish
- uithangen Dutch, Flemish
- uithelpen Dutch, Flemish
- uithoek Dutch, Flemish
- uithollen Dutch, Flemish
- uithouden Dutch, Flemish
- uithouwen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uithuwen Dutch, Flemish
- uitjouwen Dutch, Flemish
- uitkeren Dutch, Flemish
- uitkiezen Dutch, Flemish
- uitkijken Dutch, Flemish
- uitklappen Dutch, Flemish
- uitkleden Dutch, Flemish
- uitkomen Dutch, Flemish
- uitkuren Dutch, Flemish
- uitlachen Dutch, Flemish
- uitladen Dutch, Flemish
- uitlaten Dutch, Flemish
- uitleggen Dutch, Flemish
- uitleiden Dutch, Flemish
- uitlekken Dutch, Flemish
- uitlenen Dutch, Flemish
- uitlezen Dutch, Flemish
- uitlichten Dutch, Flemish
- uitlokken Dutch, Flemish
- uitlopen Dutch, Flemish
- uitloven Dutch, Flemish
- uitmaken Dutch, Flemish
- uitmergelen Dutch, Flemish
- uitmoorden Dutch, Flemish
- uitnemen Dutch, Flemish
- uitnodigen Dutch, Flemish
- uitoefenen Dutch, Flemish
- uitpakken Dutch, Flemish
- uitpluizen Dutch, Flemish
- uitprinten Dutch, Flemish
- uitproberen Dutch, Flemish
- uitproduct Dutch, Flemish
- uitpuilen Dutch, Flemish
- uitputten Dutch, Flemish
- uitrazen Dutch, Flemish
- uitreiken Dutch, Flemish
- uitrekenen Dutch, Flemish
- uitrichten Dutch, Flemish
- uitroeien Dutch, Flemish
- uitroepen Dutch, Flemish
- uitrollen Dutch, Flemish
- uitrukken Dutch, Flemish
- uitrusten Dutch, Flemish
- uitschakelen Dutch, Flemish
- uitscheiden Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- uitschijnen Dutch, Flemish
- uitschrijven Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- uitslapen Dutch, Flemish
- uitslijpen Dutch, Flemish
- uitsloven Dutch, Flemish
- uitsluiten Dutch, Flemish
- uitsparen Dutch, Flemish
- uitspoelen Dutch, Flemish
- uitspraak Dutch, Flemish
- uitspreken Dutch, Flemish
- uitspugen Dutch, Flemish
- uitstaan Dutch, Flemish
- uitstappen Dutch, Flemish
- uitsteken Dutch, Flemish
- uitstellen Dutch, Flemish
- uitsterven Dutch, Flemish
- uitstorten Dutch, Flemish
- uitstoten Dutch, Flemish
- uitstralen Dutch, Flemish
- uitstrekken Dutch, Flemish
- uittikken Dutch, Flemish
- uittocht Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- uitvallen Dutch, Flemish
- uitvechten Dutch, Flemish
- uitvergroten Dutch, Flemish
- uitverkopen Dutch, Flemish
- uitvinden Dutch, Flemish
- uitvinken Dutch, Flemish
- uitvloeien Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- uitwaarts Dutch, Flemish
- uitwerken Dutch, Flemish
- uitwerpen Dutch, Flemish
- uitwijken Dutch, Flemish
- uitwijzen Dutch, Flemish
- uitwisselen Dutch, Flemish
- uitwringen Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- uitzien Dutch, Flemish
- uitzitten Dutch, Flemish
- uitzoeken Dutch, Flemish
- uitzonderen Dutch, Flemish
- uitzoomen Dutch, Flemish
- uitzwaaien Dutch, Flemish
- uitzweten Dutch, Flemish
- vanuit Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- waanbeeld Dutch, Flemish
- wederbeeld Dutch, Flemish
- wereldbeeld Dutch, Flemish
- zelfbeeld Dutch, Flemish
- ziektebeeld Dutch, Flemish
- zinnebeeld Dutch, Flemish
- -en Middle Dutch
- bēelde Middle Dutch
- uut Middle Dutch
- -e Afrikaans
- uit Afrikaans
- *biliþī gmw-pro
- beeld Scots
- -en
- uit
- beeld
- vanuit
- uitgaan
- ophogen
- vooruit
- beeldig
- uitdoen
- beelden
- blanken
- uitgave
- uitzien
- uithoek
- uitloven
- uitrazen
- uitdagen
- aambeeld
- uitdoven
- uitbaten
- uitstaan
- uitdijen
- uitlenen
- uitmaken
- uitdelen
- teruguit
- inlijven
- uitkomen
- uitlaten
- uitslaan
- uitladen
- uitlezen
- uitlopen
- uittocht
- uitkeren
- uithuwen
- uitnemen
- opdoeken
- nasporen
- uitbraak
- uitkuren
- uitgeven
- uitpakken
- beeldpunt
- uitvinden
- uitbuiken
- uitslapen
- uitkleden
- uitdelgen
- uitsloven
- inbreiden
- uitroepen
- uitrusten
- uitvinken
- uithouwen
- uitlekken
- uitbraken
- uithangen
- uitstoten
- uitwerpen
- uitzitten
- uitroeien
- uitwerken
- uithelpen
- beeltenis
- waanbeeld
- uitrukken
- uitzoomen
- uitlokken
- uitsteken
- uitkiezen
- uitgummen
- uitbuiten
- uitreiken
- denkbeeld
- uitwijken
- uitwijzen
- achteruit
- uitdossen
- zelfbeeld
- uitkijken
- uitspraak
- uitgooien
- uitleggen
- beeldbuis
- uitlachen
- uitbollen
- uitzoeken
- uittikken
- uitzweten
- uitjouwen
- inbeelden
- uitbreken
- uitdrogen
- voorbeeld
- uiteraard
- uitgraven
- uitbotten
- uitpuilen
- inlichten
- uithouden
- uitleiden
- opkrikken
- inblikken
- uitspugen
- uitblazen
- uitwaarts
- uitdragen
- uitademen
- uitvoeren
- opfrissen
- uithollen
- uitsparen
- uitzetten
- aanranden
- uitbundig
- uitdenken
- uitrollen
- toonbeeld
- uitdunnen
- uitdiepen
- uitputten
- opschepen
- boegbeeld
- uitvallen
- uitwringen
- uitstellen
- standbeeld
- hartenpijn
- opsouperen
- uitoefenen
- uitzwaaien
- uitmoorden
- uitstralen
- ouwehoeren
- uitlichten
- uitbrakken
- uitstorten
- uitflappen
- uitprinten
- borstbeeld
- uitgroeien
- uitglijden
- zinnebeeld
- uitbrengen
- uitblinken
- godenbeeld
- uitvloeien
- uitdraaien
- wederbeeld
- uitdrukken
- uitpluizen
- mierenhoop
- kruisbeeld
- uittrekken
- uitproduct
- uitsluiten
- bloedbeeld
- uitdrijven
- breedbeeld
- ophelderen
- uitspoelen
- uitbreiden
- uitvechten
- poppenhuis
- uitstappen
- uitspreken
- uitslijpen
- uitbetalen
- lichtbeeld
- uitblijven
- uitrichten
- klankbeeld
- uitsterven
- uitklappen
- uitnodigen
- uitrekenen
- uitbroeden
- uitbarsten
- uitbesteden
- uitzonderen
- uitscheiden
- beeldscherm
- uitmergelen
- ideaalbeeld
- afgodsbeeld
- schrikbeeld
- uitstrekken
- beeldspraak
- uitwaaieren
- uitverkopen
- ziektebeeld
- uitschijnen
- uitschieten
- uitproberen
- wereldbeeld
- beeldschoon
- uitbeelding
- slavenschip
- uitwisselen
- beeldhouwen
- beeldenstorm
- beeldvorming
- uitschakelen
- tomatenplant
- sterrenbeeld
- beeldmontage
- actiënhandel
- spinnendoder
- klokkenstoel
- uitvergroten
- beeldelement
- spiegelbeeld
- uitschrijven
- uithuwelijken
- beeldsnijwerk
- beeldscherpte
- heiligenbeeld
- termietenhoop
- rechtvaardigen
- Vrijheidsbeeld
- nonnenklooster
- herenboerderij
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- saucijzenbroodje
- leenwoordenschat
- spreekwoordenboek