nasporen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to trace, to search, to investigate
Etymology
Compound from Dutch, Flemish na (after, near, subsequent to, close, according to, post-, after-) + Dutch, Flemish spoor (track, railway, trace, trail, spore, spur, train, railway track)+ Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
-en
Gloss
old dative suffix, -en, denominative suffix
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -en Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- bloedspoor Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- buitensporig Dutch, Flemish
- dubbelspoor Dutch, Flemish
- dwaalspoor Dutch, Flemish
- enkelspoor Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- karrenspoor Dutch, Flemish
- karrespoor Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- na Dutch, Flemish
- na-apen Dutch, Flemish
- nabeurs Dutch, Flemish
- nabewerken Dutch, Flemish
- nablijven Dutch, Flemish
- nabootsen Dutch, Flemish
- nadeel Dutch, Flemish
- nadenken Dutch, Flemish
- naderhand Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- nadorst Dutch, Flemish
- nadruk Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- nagalm Dutch, Flemish
- nageboorte Dutch, Flemish
- nagedachtenis Dutch, Flemish
- nagerecht Dutch, Flemish
- nageslacht Dutch, Flemish
- nagras Dutch, Flemish
- nahouden Dutch, Flemish
- najaar Dutch, Flemish
- najagen Dutch, Flemish
- nakijken Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nakroost Dutch, Flemish
- nalaten Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- nanacht Dutch, Flemish
- naoorlogs Dutch, Flemish
- napraten Dutch, Flemish
- nareis Dutch, Flemish
- nareizen Dutch, Flemish
- narekenen Dutch, Flemish
- naschok Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- naslag Dutch, Flemish
- nasleep Dutch, Flemish
- nasmaak Dutch, Flemish
- nasmaken Dutch, Flemish
- naspel Dutch, Flemish
- nasporing Dutch, Flemish
- nastreven Dutch, Flemish
- nasynchroniseren Dutch, Flemish
- natafelen Dutch, Flemish
- navolgen Dutch, Flemish
- navragen Dutch, Flemish
- nawee Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- nazaat Dutch, Flemish
- nazeggen Dutch, Flemish
- nazinderen Dutch, Flemish
- nazomer Dutch, Flemish
- nazorg Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- smalspoor Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spoor Dutch, Flemish
- spoorbrug Dutch, Flemish
- spoorfiets Dutch, Flemish
- spoorlijn Dutch, Flemish
- spoorloos Dutch, Flemish
- spoorrail Dutch, Flemish
- spoortunnel Dutch, Flemish
- spoorweg Dutch, Flemish
- sporen Dutch, Flemish
- sporendoos Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- voetspoor Dutch, Flemish
- *spurą Proto-Germanic
- sepur Indonesian
- -en Middle Dutch
- spor Middle Dutch
- -e Afrikaans
- spoor Afrikaans
- *nāh Old Dutch
- sepur Javanese
- na
- -en
- spoor
- nawee
- nareis
- nagaan
- nagalm
- nadoen
- nadruk
- nazaat
- nagras
- najaar
- nazorg
- naspel
- naslag
- sporen
- nadeel
- nanacht
- ophogen
- namaken
- najagen
- naslaan
- nazomer
- nasmaak
- nalaten
- na-apen
- nakomen
- naschok
- nadorst
- blanken
- nawoord
- nabeurs
- nasleep
- nakroost
- nadenken
- spoorweg
- nahouden
- navolgen
- inlijven
- navragen
- nareizen
- nazeggen
- napraten
- opdoeken
- achterna
- nasmaken
- nakijken
- inbreiden
- spoorloos
- naderhand
- naoorlogs
- nablijven
- spoorbrug
- spoorrail
- nabootsen
- uitdossen
- natafelen
- inbeelden
- nagerecht
- nasporing
- inlichten
- opkrikken
- inblikken
- opfrissen
- smalspoor
- aanranden
- narekenen
- spoorlijn
- voetspoor
- opschepen
- nastreven
- hartenpijn
- opsouperen
- ouwehoeren
- uitflappen
- uitbeelden
- spoorfiets
- mierenhoop
- sporendoos
- karrespoor
- nabewerken
- ophelderen
- uitbreiden
- enkelspoor
- dwaalspoor
- poppenhuis
- nazinderen
- nageslacht
- nageboorte
- bloedspoor
- dubbelspoor
- uitwaaieren
- slavenschip
- karrenspoor
- spoortunnel
- buitensporig
- tomatenplant
- actiënhandel
- spinnendoder
- klokkenstoel
- uithuwelijken
- nagedachtenis
- termietenhoop
- rechtvaardigen
- nonnenklooster
- herenboerderij
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- saucijzenbroodje
- leenwoordenschat
- nasynchroniseren
- spreekwoordenboek