opschepen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to saddle (someone with), to land (someone with)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish op (up, on, onto, gone, at) + Dutch, Flemish schip (ship)+ Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
-en
Gloss
old dative suffix, -en, denominative suffix
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- upsee English
- -en Dutch, Flemish
- Vikingschip Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- achterschip Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- ballastscheeps Dutch, Flemish
- bergop Dutch, Flemish
- beurtschip Dutch, Flemish
- binnenschip Dutch, Flemish
- binnenvaartschip Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- boorschip Dutch, Flemish
- brandschip Dutch, Flemish
- cruiseschip Dutch, Flemish
- fluitschip Dutch, Flemish
- handelsschip Dutch, Flemish
- hardop Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- hospitaalkerkschip Dutch, Flemish
- hospitaalschip Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- kaperschip Dutch, Flemish
- kleinscheeps Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- kofschip Dutch, Flemish
- koopvaardijschip Dutch, Flemish
- kruitschip Dutch, Flemish
- lastschip Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- lichtschip Dutch, Flemish
- luchtschip Dutch, Flemish
- luidop Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- moederschip Dutch, Flemish
- motorschip Dutch, Flemish
- munitieschip Dutch, Flemish
- narrenschip Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- oorlogsschip Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opbellen Dutch, Flemish
- opbergen Dutch, Flemish
- opbiechten Dutch, Flemish
- opblazen Dutch, Flemish
- opblijven Dutch, Flemish
- opbloeien Dutch, Flemish
- opbod Dutch, Flemish
- opbokken Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- opbouwen Dutch, Flemish
- opbrengen Dutch, Flemish
- opbruisen Dutch, Flemish
- opdagen Dutch, Flemish
- opdelen Dutch, Flemish
- opdienen Dutch, Flemish
- opdiepen Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opdoemen Dutch, Flemish
- opdoen Dutch, Flemish
- opdoffen Dutch, Flemish
- opdonder Dutch, Flemish
- opdonderen Dutch, Flemish
- opdragen Dutch, Flemish
- opdraven Dutch, Flemish
- opdringen Dutch, Flemish
- opdrinken Dutch, Flemish
- opduiken Dutch, Flemish
- opeens Dutch, Flemish
- opeisen Dutch, Flemish
- opeten Dutch, Flemish
- opflikkeren Dutch, Flemish
- opfokken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- opgave Dutch, Flemish
- opgeven Dutch, Flemish
- opgooien Dutch, Flemish
- opgraven Dutch, Flemish
- opgroeien Dutch, Flemish
- ophangen Dutch, Flemish
- opheffen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophelpen Dutch, Flemish
- ophemelen Dutch, Flemish
- ophitsen Dutch, Flemish
- ophoepelen Dutch, Flemish
- ophoesten Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- ophokken Dutch, Flemish
- ophouden Dutch, Flemish
- opjutten Dutch, Flemish
- opkalefateren Dutch, Flemish
- opkankeren Dutch, Flemish
- opkijken Dutch, Flemish
- opkikkeren Dutch, Flemish
- opklaren Dutch, Flemish
- opklimmen Dutch, Flemish
- opknappen Dutch, Flemish
- opknopen Dutch, Flemish
- opkomen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- oplaaien Dutch, Flemish
- opladen Dutch, Flemish
- oplawaai Dutch, Flemish
- opleiden Dutch, Flemish
- opleidingsschip Dutch, Flemish
- opletten Dutch, Flemish
- opleuken Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- opleveren Dutch, Flemish
- oplichten Dutch, Flemish
- oplopen Dutch, Flemish
- oplossen Dutch, Flemish
- opluchten Dutch, Flemish
- opmachtigen Dutch, Flemish
- opmaken Dutch, Flemish
- opmerken Dutch, Flemish
- opnaaien Dutch, Flemish
- opnemen Dutch, Flemish
- opnoemen Dutch, Flemish
- opofferen Dutch, Flemish
- oppakken Dutch, Flemish
- oppassen Dutch, Flemish
- oppeuzelen Dutch, Flemish
- oppoetsen Dutch, Flemish
- oppotten Dutch, Flemish
- opraken Dutch, Flemish
- oprapen Dutch, Flemish
- oprichten Dutch, Flemish
- oprijzen Dutch, Flemish
- oproepen Dutch, Flemish
- oprollen Dutch, Flemish
- oprotten Dutch, Flemish
- opruimen Dutch, Flemish
- oprukken Dutch, Flemish
- opscharen Dutch, Flemish
- opscheppen Dutch, Flemish
- opscheren Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- opschonen Dutch, Flemish
- opschorten Dutch, Flemish
- opschrift Dutch, Flemish
- opschrijven Dutch, Flemish
- opschrikken Dutch, Flemish
- opschudden Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- opsluiten Dutch, Flemish
- opsnuiven Dutch, Flemish
- opsodemieteren Dutch, Flemish
- opsommen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- opspannen Dutch, Flemish
- opspatten Dutch, Flemish
- opsporen Dutch, Flemish
- opspringen Dutch, Flemish
- opstaan Dutch, Flemish
- opstappen Dutch, Flemish
- opstarten Dutch, Flemish
- opsteken Dutch, Flemish
- opstellen Dutch, Flemish
- opstijgen Dutch, Flemish
- opstoot Dutch, Flemish
- opsturen Dutch, Flemish
- optekenen Dutch, Flemish
- optellen Dutch, Flemish
- optiefen Dutch, Flemish
- optillen Dutch, Flemish
- optreden Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- optrommelen Dutch, Flemish
- optuigen Dutch, Flemish
- optyfen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- opvarende Dutch, Flemish
- opvatten Dutch, Flemish
- opvijzelen Dutch, Flemish
- opvoeden Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- opvolgen Dutch, Flemish
- opvreten Dutch, Flemish
- opwaarderen Dutch, Flemish
- opwaarts Dutch, Flemish
- opwachten Dutch, Flemish
- opwarmen Dutch, Flemish
- opwekken Dutch, Flemish
- opwinden Dutch, Flemish
- opzadelen Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- opzoeken Dutch, Flemish
- opzoomeren Dutch, Flemish
- opzouten Dutch, Flemish
- opzwellen Dutch, Flemish
- opzwepen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- piratenschip Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- prijsschip Dutch, Flemish
- raderschip Dutch, Flemish
- ramschip Dutch, Flemish
- rechtop Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- rivierschip Dutch, Flemish
- roversschip Dutch, Flemish
- ruimteschip Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- scheepbouw Dutch, Flemish
- scheepsanker Dutch, Flemish
- scheepsbel Dutch, Flemish
- scheepsbemanning Dutch, Flemish
- scheepsblok Dutch, Flemish
- scheepsboot Dutch, Flemish
- scheepsbouw Dutch, Flemish
- scheepsbouwer Dutch, Flemish
- scheepsgenoot Dutch, Flemish
- scheepshuid Dutch, Flemish
- scheepsjongen Dutch, Flemish
- scheepsjournaal Dutch, Flemish
- scheepskameel Dutch, Flemish
- scheepskanon Dutch, Flemish
- scheepskok Dutch, Flemish
- scheepslog Dutch, Flemish
- scheepsmast Dutch, Flemish
- scheepsramp Dutch, Flemish
- scheepsromp Dutch, Flemish
- scheepsruim Dutch, Flemish
- scheepsschroef Dutch, Flemish
- scheepsvracht Dutch, Flemish
- scheepswerf Dutch, Flemish
- scheepswrak Dutch, Flemish
- scheepvaart Dutch, Flemish
- schip Dutch, Flemish
- schipbreuk Dutch, Flemish
- schipper Dutch, Flemish
- schommelschip Dutch, Flemish
- slagschip Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spookschip Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- vissersschip Dutch, Flemish
- vlaggenschip Dutch, Flemish
- vliegdekschip Dutch, Flemish
- vliegkampschip Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- voorraadschip Dutch, Flemish
- vrachtschip Dutch, Flemish
- zeeroversschip Dutch, Flemish
- zeeschip Dutch, Flemish
- -en Middle Dutch
- op Middle Dutch
- schip Middle Dutch
- -e Afrikaans
- op Afrikaans
- skip Afrikaans
- op
- -en
- opbod
- schip
- opbouw
- luidop
- opgave
- opdoen
- hardop
- opeten
- opgaan
- voorop
- bergop
- opeens
- opdelen
- opstaan
- blanken
- oprapen
- opmaken
- opleven
- opslaan
- optyfen
- opladen
- ophogen
- rechtop
- opgeven
- opstoot
- oplopen
- opeisen
- opkomen
- opraken
- opnemen
- opdagen
- opzwepen
- oprotten
- opzouten
- opwinden
- opfokken
- ophitsen
- opduiken
- optuigen
- opvoeden
- opnaaien
- optiefen
- opklaren
- opmerken
- ophouden
- opleuken
- oprollen
- inlijven
- opvreten
- opdonder
- opwekken
- opknopen
- opleiden
- opsturen
- oproepen
- opbergen
- opdoffen
- opgooien
- opdraven
- opvatten
- achterop
- nasporen
- opbokken
- oppakken
- opruimen
- oplawaai
- opblazen
- opjutten
- kofschip
- opbellen
- oprukken
- opnoemen
- opwaarts
- opvolgen
- opbouwen
- opzetten
- opwarmen
- ophokken
- opkijken
- optellen
- ophangen
- opsporen
- opdoemen
- opgraven
- opvallen
- oppassen
- ophelpen
- zeeschip
- opdienen
- opzoeken
- opheffen
- oplossen
- optillen
- oplaaien
- opvoeren
- opsteken
- opsommen
- opdiepen
- oppotten
- opdoeken
- oprijzen
- ramschip
- schipper
- opletten
- optreden
- opdragen
- inbreiden
- oppoetsen
- oprichten
- optrekken
- opwachten
- opbloeien
- opdringen
- inlichten
- opschrift
- opkrikken
- opstappen
- opstellen
- opgroeien
- opschonen
- boorschip
- opscharen
- opsnuiven
- opofferen
- opsluiten
- opleveren
- opklimmen
- opscheren
- opblijven
- opluchten
- ophoesten
- opstijgen
- opstarten
- ophemelen
- optekenen
- opbruisen
- opdrinken
- opbrengen
- opspannen
- slagschip
- uitdossen
- opzadelen
- inbeelden
- oplichten
- inblikken
- opspatten
- opfrissen
- lastschip
- opknappen
- aanranden
- opzwellen
- opvarende
- scheepsbel
- prijsschip
- uitflappen
- schipbreuk
- opkikkeren
- opdonderen
- opspringen
- scheepslog
- kaperschip
- beurtschip
- opbiechten
- ophelderen
- poppenhuis
- opzoomeren
- motorschip
- hartenpijn
- ophoepelen
- opsouperen
- scheepskok
- luchtschip
- lichtschip
- ouwehoeren
- raderschip
- opschieten
- fluitschip
- uitbeelden
- brandschip
- opschudden
- mierenhoop
- kruitschip
- scheepbouw
- opvijzelen
- opscheppen
- uitbreiden
- opkankeren
- opschorten
- spookschip
- oppeuzelen
- scheepswerf
- Vikingschip
- optrommelen
- ruimteschip
- uitwaaieren
- roversschip
- opflikkeren
- opschrijven
- scheepsmast
- narrenschip
- scheepsruim
- opwaarderen
- opmachtigen
- achterschip
- vrachtschip
- scheepvaart
- scheepswrak
- opschrikken
- scheepsramp
- slavenschip
- scheepsblok
- moederschip
- scheepsboot
- scheepsbouw
- scheepshuid
- binnenschip
- scheepsromp
- cruiseschip
- rivierschip
- oorlogsschip
- scheepsanker
- tomatenplant
- scheepskanon
- kleinscheeps
- piratenschip
- spinnendoder
- handelsschip
- vissersschip
- actiënhandel
- klokkenstoel
- munitieschip
- vlaggenschip
- schommelschip
- scheepsgenoot
- scheepskameel
- scheepsvracht
- termietenhoop
- uithuwelijken
- voorraadschip
- opkalefateren
- scheepsbouwer
- vliegdekschip
- scheepsjongen
- zeeroversschip
- herenboerderij
- opsodemieteren
- vliegkampschip
- rechtvaardigen
- nonnenklooster
- ballastscheeps
- hospitaalschip
- scheepsschroef
- opleidingsschip
- scheepsjournaal
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- scheepsbemanning
- saucijzenbroodje
- binnenvaartschip
- leenwoordenschat
- koopvaardijschip
- spreekwoordenboek
- hospitaalkerkschip