opdoeken
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to shut down
Etymology
Compound from Dutch, Flemish op (up, on, onto, gone, at) + Dutch, Flemish doek (cloth, canvas, linen, fabric, garment, screen, curtain)+ Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
-en
Gloss
old dative suffix, -en, denominative suffix
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- upsee English
- -en Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- altaardoek Dutch, Flemish
- bergop Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- blinddoek Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- doek Dutch, Flemish
- doekboom Dutch, Flemish
- draagdoek Dutch, Flemish
- dundoek Dutch, Flemish
- halsdoek Dutch, Flemish
- handdoek Dutch, Flemish
- hardop Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- hoofddoek Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- lakdoek Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- lendendoek Dutch, Flemish
- luidop Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opbellen Dutch, Flemish
- opbergen Dutch, Flemish
- opbiechten Dutch, Flemish
- opblazen Dutch, Flemish
- opblijven Dutch, Flemish
- opbloeien Dutch, Flemish
- opbod Dutch, Flemish
- opbokken Dutch, Flemish
- opbouw Dutch, Flemish
- opbouwen Dutch, Flemish
- opbrengen Dutch, Flemish
- opbruisen Dutch, Flemish
- opdagen Dutch, Flemish
- opdelen Dutch, Flemish
- opdienen Dutch, Flemish
- opdiepen Dutch, Flemish
- opdoemen Dutch, Flemish
- opdoen Dutch, Flemish
- opdoffen Dutch, Flemish
- opdonder Dutch, Flemish
- opdonderen Dutch, Flemish
- opdragen Dutch, Flemish
- opdraven Dutch, Flemish
- opdringen Dutch, Flemish
- opdrinken Dutch, Flemish
- opduiken Dutch, Flemish
- opeens Dutch, Flemish
- opeisen Dutch, Flemish
- opeten Dutch, Flemish
- opflikkeren Dutch, Flemish
- opfokken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- opgave Dutch, Flemish
- opgeven Dutch, Flemish
- opgooien Dutch, Flemish
- opgraven Dutch, Flemish
- opgroeien Dutch, Flemish
- ophangen Dutch, Flemish
- opheffen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophelpen Dutch, Flemish
- ophemelen Dutch, Flemish
- ophitsen Dutch, Flemish
- ophoepelen Dutch, Flemish
- ophoesten Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- ophokken Dutch, Flemish
- ophouden Dutch, Flemish
- opjutten Dutch, Flemish
- opkalefateren Dutch, Flemish
- opkankeren Dutch, Flemish
- opkijken Dutch, Flemish
- opkikkeren Dutch, Flemish
- opklaren Dutch, Flemish
- opklimmen Dutch, Flemish
- opknappen Dutch, Flemish
- opknopen Dutch, Flemish
- opkomen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- oplaaien Dutch, Flemish
- opladen Dutch, Flemish
- oplawaai Dutch, Flemish
- opleiden Dutch, Flemish
- opletten Dutch, Flemish
- opleuken Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- opleveren Dutch, Flemish
- oplichten Dutch, Flemish
- oplopen Dutch, Flemish
- oplossen Dutch, Flemish
- opluchten Dutch, Flemish
- opmachtigen Dutch, Flemish
- opmaken Dutch, Flemish
- opmerken Dutch, Flemish
- opnaaien Dutch, Flemish
- opnemen Dutch, Flemish
- opnoemen Dutch, Flemish
- opofferen Dutch, Flemish
- oppakken Dutch, Flemish
- oppassen Dutch, Flemish
- oppeuzelen Dutch, Flemish
- oppoetsen Dutch, Flemish
- oppotten Dutch, Flemish
- opraken Dutch, Flemish
- oprapen Dutch, Flemish
- oprichten Dutch, Flemish
- oprijzen Dutch, Flemish
- oproepen Dutch, Flemish
- oprollen Dutch, Flemish
- oprotten Dutch, Flemish
- opruimen Dutch, Flemish
- oprukken Dutch, Flemish
- opscharen Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opscheppen Dutch, Flemish
- opscheren Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- opschonen Dutch, Flemish
- opschorten Dutch, Flemish
- opschrift Dutch, Flemish
- opschrijven Dutch, Flemish
- opschrikken Dutch, Flemish
- opschudden Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- opsluiten Dutch, Flemish
- opsnuiven Dutch, Flemish
- opsodemieteren Dutch, Flemish
- opsommen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- opspannen Dutch, Flemish
- opspatten Dutch, Flemish
- opsporen Dutch, Flemish
- opspringen Dutch, Flemish
- opstaan Dutch, Flemish
- opstappen Dutch, Flemish
- opstarten Dutch, Flemish
- opsteken Dutch, Flemish
- opstellen Dutch, Flemish
- opstijgen Dutch, Flemish
- opstoot Dutch, Flemish
- opsturen Dutch, Flemish
- optekenen Dutch, Flemish
- optellen Dutch, Flemish
- optiefen Dutch, Flemish
- optillen Dutch, Flemish
- optreden Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- optrommelen Dutch, Flemish
- optuigen Dutch, Flemish
- optyfen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- opvarende Dutch, Flemish
- opvatten Dutch, Flemish
- opvijzelen Dutch, Flemish
- opvoeden Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- opvolgen Dutch, Flemish
- opvreten Dutch, Flemish
- opwaarderen Dutch, Flemish
- opwaarts Dutch, Flemish
- opwachten Dutch, Flemish
- opwarmen Dutch, Flemish
- opwekken Dutch, Flemish
- opwinden Dutch, Flemish
- opzadelen Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- opzoeken Dutch, Flemish
- opzoomeren Dutch, Flemish
- opzouten Dutch, Flemish
- opzwellen Dutch, Flemish
- opzwepen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtop Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spandoek Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- stofdoek Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- theedoek Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- vaatdoek Dutch, Flemish
- vlaggendoek Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- wisdoek Dutch, Flemish
- zakdoek Dutch, Flemish
- zeildoek Dutch, Flemish
- ズック Japanese
- duk Indonesian
- -en Middle Dutch
- doec Middle Dutch
- op Middle Dutch
- -e Afrikaans
- doek Afrikaans
- op Afrikaans
- duku Sranan Tongo
- op
- -en
- doek
- opbod
- opbouw
- luidop
- opgave
- opdoen
- hardop
- opeten
- opgaan
- voorop
- bergop
- opeens
- opdelen
- opstaan
- blanken
- oprapen
- opmaken
- opleven
- opslaan
- optyfen
- opladen
- zakdoek
- ophogen
- lakdoek
- rechtop
- wisdoek
- dundoek
- opgeven
- opstoot
- oplopen
- opeisen
- opkomen
- opraken
- opnemen
- opdagen
- halsdoek
- opzwepen
- oprotten
- opzouten
- opwinden
- opfokken
- spandoek
- ophitsen
- opduiken
- optuigen
- opvoeden
- handdoek
- opnaaien
- optiefen
- opklaren
- opmerken
- ophouden
- opleuken
- oprollen
- inlijven
- opvreten
- opdonder
- theedoek
- opwekken
- opknopen
- opleiden
- opsturen
- vaatdoek
- opbergen
- opdoffen
- oproepen
- opgooien
- opdraven
- opvatten
- achterop
- nasporen
- opbokken
- doekboom
- oppakken
- opruimen
- oplawaai
- opblazen
- opjutten
- opbellen
- oprukken
- opnoemen
- opwaarts
- opvolgen
- opbouwen
- opzetten
- opwarmen
- ophokken
- opkijken
- optellen
- ophangen
- opsporen
- opdoemen
- opgraven
- opvallen
- oppassen
- ophelpen
- opdienen
- opzoeken
- opheffen
- oplossen
- optillen
- oplaaien
- opvoeren
- opsteken
- opsommen
- opdiepen
- oppotten
- stofdoek
- oprijzen
- opletten
- optreden
- opdragen
- zeildoek
- inbreiden
- oppoetsen
- oprichten
- optrekken
- opwachten
- hoofddoek
- opbloeien
- opdringen
- inlichten
- opschrift
- opkrikken
- opstappen
- opstellen
- opgroeien
- opschonen
- opscharen
- opsnuiven
- opofferen
- opsluiten
- opleveren
- opklimmen
- opscheren
- opblijven
- opluchten
- ophoesten
- opstijgen
- opstarten
- ophemelen
- optekenen
- opbruisen
- opdrinken
- opbrengen
- opspannen
- uitdossen
- opzadelen
- inbeelden
- oplichten
- draagdoek
- inblikken
- opspatten
- opfrissen
- blinddoek
- opknappen
- aanranden
- opzwellen
- opschepen
- opvarende
- lendendoek
- uitflappen
- opkikkeren
- opdonderen
- opspringen
- altaardoek
- opbiechten
- ophelderen
- poppenhuis
- opzoomeren
- hartenpijn
- ophoepelen
- opsouperen
- ouwehoeren
- opschieten
- uitbeelden
- opschudden
- mierenhoop
- opvijzelen
- opscheppen
- uitbreiden
- opkankeren
- opschorten
- oppeuzelen
- optrommelen
- uitwaaieren
- opflikkeren
- opschrijven
- opwaarderen
- opmachtigen
- opschrikken
- slavenschip
- vlaggendoek
- tomatenplant
- spinnendoder
- actiënhandel
- klokkenstoel
- termietenhoop
- uithuwelijken
- opkalefateren
- herenboerderij
- opsodemieteren
- rechtvaardigen
- nonnenklooster
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- saucijzenbroodje
- leenwoordenschat
- spreekwoordenboek