uitvallen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- (literally) to fall out (such as hair)
- to drop out (of a competition)
- to stop functioning, to become out of order
- (military) to sally from a besieged position
- to turn out, result in
Etymology
Compound from Dutch, Flemish uit (out, off, out-) + Dutch, Flemish vallen (fall).
Origin
Dutch (Brabantic)
vallen
Gloss
fall
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🌠 🌧️ 🌨️ 🍁 🍂 🦔
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- fall English
- outfall English
- aanvallen Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- afvallen Dutch, Flemish
- bevallen Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- binnenvallen Dutch, Flemish
- flauwvallen Dutch, Flemish
- gevallen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- omhoogvallen Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- ontvallen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- overvallen Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- schroomvallig Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- teruguit Dutch, Flemish
- terugvallen Dutch, Flemish
- uit Dutch, Flemish
- uitademen Dutch, Flemish
- uitbarsten Dutch, Flemish
- uitbaten Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbesteden Dutch, Flemish
- uitbetalen Dutch, Flemish
- uitblazen Dutch, Flemish
- uitblijven Dutch, Flemish
- uitblinken Dutch, Flemish
- uitbollen Dutch, Flemish
- uitbotten Dutch, Flemish
- uitbraak Dutch, Flemish
- uitbraken Dutch, Flemish
- uitbrakken Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitbreken Dutch, Flemish
- uitbrengen Dutch, Flemish
- uitbroeden Dutch, Flemish
- uitbuiken Dutch, Flemish
- uitbuiten Dutch, Flemish
- uitbundig Dutch, Flemish
- uitdagen Dutch, Flemish
- uitdelen Dutch, Flemish
- uitdelgen Dutch, Flemish
- uitdenken Dutch, Flemish
- uitdiepen Dutch, Flemish
- uitdijen Dutch, Flemish
- uitdoen Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitdoven Dutch, Flemish
- uitdraaien Dutch, Flemish
- uitdragen Dutch, Flemish
- uitdrijven Dutch, Flemish
- uitdrogen Dutch, Flemish
- uitdrukken Dutch, Flemish
- uitdunnen Dutch, Flemish
- uiteraard Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- uitgave Dutch, Flemish
- uitgeven Dutch, Flemish
- uitglijden Dutch, Flemish
- uitgooien Dutch, Flemish
- uitgraven Dutch, Flemish
- uitgroeien Dutch, Flemish
- uitgummen Dutch, Flemish
- uithangen Dutch, Flemish
- uithelpen Dutch, Flemish
- uithoek Dutch, Flemish
- uithollen Dutch, Flemish
- uithouden Dutch, Flemish
- uithouwen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uithuwen Dutch, Flemish
- uitjouwen Dutch, Flemish
- uitkeren Dutch, Flemish
- uitkiezen Dutch, Flemish
- uitkijken Dutch, Flemish
- uitklappen Dutch, Flemish
- uitkleden Dutch, Flemish
- uitkomen Dutch, Flemish
- uitkuren Dutch, Flemish
- uitlachen Dutch, Flemish
- uitladen Dutch, Flemish
- uitlaten Dutch, Flemish
- uitleggen Dutch, Flemish
- uitleiden Dutch, Flemish
- uitlekken Dutch, Flemish
- uitlenen Dutch, Flemish
- uitlezen Dutch, Flemish
- uitlichten Dutch, Flemish
- uitlokken Dutch, Flemish
- uitlopen Dutch, Flemish
- uitloven Dutch, Flemish
- uitmaken Dutch, Flemish
- uitmergelen Dutch, Flemish
- uitmoorden Dutch, Flemish
- uitnemen Dutch, Flemish
- uitnodigen Dutch, Flemish
- uitoefenen Dutch, Flemish
- uitpakken Dutch, Flemish
- uitpluizen Dutch, Flemish
- uitprinten Dutch, Flemish
- uitproberen Dutch, Flemish
- uitproduct Dutch, Flemish
- uitpuilen Dutch, Flemish
- uitputten Dutch, Flemish
- uitrazen Dutch, Flemish
- uitreiken Dutch, Flemish
- uitrekenen Dutch, Flemish
- uitrichten Dutch, Flemish
- uitroeien Dutch, Flemish
- uitroepen Dutch, Flemish
- uitrollen Dutch, Flemish
- uitrukken Dutch, Flemish
- uitrusten Dutch, Flemish
- uitschakelen Dutch, Flemish
- uitscheiden Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- uitschijnen Dutch, Flemish
- uitschrijven Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- uitslapen Dutch, Flemish
- uitslijpen Dutch, Flemish
- uitsloven Dutch, Flemish
- uitsluiten Dutch, Flemish
- uitsparen Dutch, Flemish
- uitspoelen Dutch, Flemish
- uitspraak Dutch, Flemish
- uitspreken Dutch, Flemish
- uitspugen Dutch, Flemish
- uitstaan Dutch, Flemish
- uitstappen Dutch, Flemish
- uitsteken Dutch, Flemish
- uitstellen Dutch, Flemish
- uitsterven Dutch, Flemish
- uitstorten Dutch, Flemish
- uitstoten Dutch, Flemish
- uitstralen Dutch, Flemish
- uitstrekken Dutch, Flemish
- uittikken Dutch, Flemish
- uittocht Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- uitvechten Dutch, Flemish
- uitvergroten Dutch, Flemish
- uitverkopen Dutch, Flemish
- uitvinden Dutch, Flemish
- uitvinken Dutch, Flemish
- uitvloeien Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- uitwaarts Dutch, Flemish
- uitwerken Dutch, Flemish
- uitwerpen Dutch, Flemish
- uitwijken Dutch, Flemish
- uitwijzen Dutch, Flemish
- uitwisselen Dutch, Flemish
- uitwringen Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- uitzien Dutch, Flemish
- uitzitten Dutch, Flemish
- uitzoeken Dutch, Flemish
- uitzonderen Dutch, Flemish
- uitzoomen Dutch, Flemish
- uitzwaaien Dutch, Flemish
- uitzweten Dutch, Flemish
- valbijl Dutch, Flemish
- valhek Dutch, Flemish
- valkuil Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- valling Dutch, Flemish
- valluik Dutch, Flemish
- valpoort Dutch, Flemish
- valreep Dutch, Flemish
- vanuit Dutch, Flemish
- vervallen Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wisselvallig Dutch, Flemish
- outfallen Middle English
- uut Middle Dutch
- vallen Middle Dutch
- uit Afrikaans
- val Afrikaans
- uit
- vallen
- valhek
- vanuit
- uitgaan
- valluik
- uitdoen
- uitzien
- valling
- valkuil
- valbijl
- valreep
- vooruit
- uitgave
- uithoek
- uitloven
- uitrazen
- invallen
- uitstaan
- uitdijen
- uitmaken
- uitdelen
- uitkomen
- valpoort
- uitlaten
- afvallen
- uitlezen
- uitlopen
- uitkeren
- uithuwen
- uitnemen
- uitkuren
- uitgeven
- uitdagen
- uitdoven
- gevallen
- uitbaten
- opvallen
- uitlenen
- teruguit
- uitslaan
- uitladen
- omvallen
- bevallen
- uittocht
- uitbraak
- uitvinden
- uitkleden
- uitroepen
- uitrusten
- uitlekken
- uitbraken
- uithangen
- uitstoten
- uitwerpen
- uitwerken
- uithelpen
- uitrukken
- uitzoomen
- uitlokken
- uitkiezen
- uitbuiten
- aanvallen
- achteruit
- meevallen
- uitleggen
- uitlachen
- uitbollen
- uittikken
- uitjouwen
- uitzweten
- uitbreken
- uitdrogen
- vervallen
- uitgraven
- uitbotten
- uitspugen
- uitwaarts
- uitdragen
- uithollen
- uitzetten
- uitdenken
- uitrollen
- uitdunnen
- uitdiepen
- uitputten
- uitpakken
- uitbuiken
- uitslapen
- uitdelgen
- uitsloven
- uitvinken
- uithouwen
- uitzitten
- uitroeien
- uitsteken
- uitgummen
- uitreiken
- uitwijken
- uitwijzen
- uitkijken
- uitdossen
- uitspraak
- uitgooien
- uitzoeken
- uiteraard
- uitpuilen
- uithouden
- uitleiden
- uitblazen
- uitademen
- uitvoeren
- uitsparen
- uitbundig
- bijvallen
- wegvallen
- ontvallen
- uitstellen
- uitoefenen
- uitzwaaien
- uitmoorden
- uitbrakken
- uitflappen
- uitprinten
- uitgroeien
- uitglijden
- uitblinken
- uitdraaien
- uitdrukken
- uittrekken
- uitproduct
- uitsluiten
- uitdrijven
- uitstappen
- uitspreken
- uitblijven
- uitsterven
- uitklappen
- uitbroeden
- uitbarsten
- uitwringen
- uitstralen
- uitlichten
- uitstorten
- uitbrengen
- uitvloeien
- uitbeelden
- uitpluizen
- overvallen
- uitspoelen
- uitbreiden
- uitvechten
- uitslijpen
- uitbetalen
- uitrichten
- uitnodigen
- uitrekenen
- uitbesteden
- uitzonderen
- uitstrekken
- uitwaaieren
- tegenvallen
- flauwvallen
- uitproberen
- terugvallen
- uitscheiden
- uitmergelen
- uitschijnen
- uitschieten
- samenvallen
- uitwisselen
- uitverkopen
- binnenvallen
- uitschakelen
- wisselvallig
- omhoogvallen
- uitvergroten
- uitschrijven
- uithuwelijken
- schroomvallig