leenwoordenschat
Dutch (Brabantic)
/ˈleːn.ʋoːr.də(n).sxɑt/
noun
Definitions
- loan vocabulary inventory of loanwords
Etymology
Compound from Dutch, Flemish lenen (borrow, loan, lend) + Dutch, Flemish woordenschat (vocabulary), leenwoord (loanword) + Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix)+ Dutch, Flemish schat (treasure, darling, sweetheart, hoard, valuable).
Origin
Dutch (Brabantic)
schat
Gloss
treasure, darling, sweetheart, hoard, valuable
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -en Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- belenen Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- bodemschat Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- bruidsschat Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- kunstschat Dutch, Flemish
- leenstelsel Dutch, Flemish
- leenvertaling Dutch, Flemish
- leenwoord Dutch, Flemish
- lenen Dutch, Flemish
- lening Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- ontlenen Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- schat Dutch, Flemish
- schateiland Dutch, Flemish
- schatkamer Dutch, Flemish
- schatkist Dutch, Flemish
- schatlijst Dutch, Flemish
- schattebout Dutch, Flemish
- schatten Dutch, Flemish
- schattig Dutch, Flemish
- schatzoeker Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitlenen Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- verlenen Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woordenschat Dutch, Flemish
- -en Middle Dutch
- lênen Middle Dutch
- schat Middle Dutch
- -e Afrikaans
- skat Afrikaans
- woordeskat Afrikaans
- -en
- lenen
- schat
- woord
- lening
- belenen
- blanken
- ophogen
- opdoeken
- verlenen
- schatten
- nasporen
- ontlenen
- schattig
- inlijven
- uitlenen
- inbeelden
- aanranden
- leenwoord
- inlichten
- inbreiden
- opkrikken
- opschepen
- uitdossen
- inblikken
- schatkist
- opfrissen
- bodemschat
- uitflappen
- schatlijst
- mierenhoop
- schatkamer
- hartenpijn
- opsouperen
- ophelderen
- kunstschat
- uitbreiden
- uitbeelden
- ouwehoeren
- poppenhuis
- uitwaaieren
- schattebout
- bruidsschat
- slavenschip
- leenstelsel
- schatzoeker
- schateiland
- klokkenstoel
- actiënhandel
- tomatenplant
- woordenschat
- spinnendoder
- uithuwelijken
- leenvertaling
- termietenhoop
- nonnenklooster
- rechtvaardigen
- herenboerderij
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- saucijzenbroodje
- spreekwoordenboek