inbreiden
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to rededicate land in an urban environment to new construction; to infill
Etymology
Compound from Dutch, Flemish in (in, suffix indicating femininity, into) + Dutch, Flemish breed (broad)+ Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
-en
Gloss
old dative suffix, -en, denominative suffix
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -en Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- achterin Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- breed Dutch, Flemish
- breedband Dutch, Flemish
- breedbeeld Dutch, Flemish
- breedbekkikker Dutch, Flemish
- breedneusaap Dutch, Flemish
- breedscheenjuffer Dutch, Flemish
- breedspraak Dutch, Flemish
- breedte Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- heringebruikname Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- inademen Dutch, Flemish
- inbakeren Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inbellen Dutch, Flemish
- inbijten Dutch, Flemish
- inblazen Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inboedel Dutch, Flemish
- inboeten Dutch, Flemish
- inboezemen Dutch, Flemish
- inboorling Dutch, Flemish
- inborst Dutch, Flemish
- inbraak Dutch, Flemish
- inbreiding Dutch, Flemish
- inbreken Dutch, Flemish
- inbrengen Dutch, Flemish
- inburgeren Dutch, Flemish
- incalculeren Dutch, Flemish
- inchecken Dutch, Flemish
- indammen Dutch, Flemish
- indelen Dutch, Flemish
- indenken Dutch, Flemish
- indien Dutch, Flemish
- indienen Dutch, Flemish
- indommelen Dutch, Flemish
- indruisen Dutch, Flemish
- indruk Dutch, Flemish
- indrukken Dutch, Flemish
- induiken Dutch, Flemish
- indutten Dutch, Flemish
- inenten Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- ingang Dutch, Flemish
- ingeven Dutch, Flemish
- ingieten Dutch, Flemish
- ingraven Dutch, Flemish
- ingreep Dutch, Flemish
- ingrijpen Dutch, Flemish
- inhalen Dutch, Flemish
- inham Dutch, Flemish
- inheems Dutch, Flemish
- inhouden Dutch, Flemish
- inhuldigen Dutch, Flemish
- inhuren Dutch, Flemish
- inkerving Dutch, Flemish
- inklappen Dutch, Flemish
- inklokken Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- inkopen Dutch, Flemish
- inkorten Dutch, Flemish
- inkrimpen Dutch, Flemish
- inladen Dutch, Flemish
- inlander Dutch, Flemish
- inlassen Dutch, Flemish
- inleiden Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- inleveren Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- inlossen Dutch, Flemish
- inluiden Dutch, Flemish
- inmaken Dutch, Flemish
- inname Dutch, Flemish
- innemen Dutch, Flemish
- innen Dutch, Flemish
- innig Dutch, Flemish
- inpakken Dutch, Flemish
- inparkeren Dutch, Flemish
- inpeperen Dutch, Flemish
- inpolderen Dutch, Flemish
- inproduct Dutch, Flemish
- inrichten Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- inroepen Dutch, Flemish
- inroetsjen Dutch, Flemish
- inrukken Dutch, Flemish
- inschakelen Dutch, Flemish
- inschatten Dutch, Flemish
- inschenken Dutch, Flemish
- inschepen Dutch, Flemish
- inschrijven Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- inslag Dutch, Flemish
- inslapen Dutch, Flemish
- inslikken Dutch, Flemish
- insluipen Dutch, Flemish
- insluiten Dutch, Flemish
- insmeren Dutch, Flemish
- insneeuwen Dutch, Flemish
- insnijden Dutch, Flemish
- inspannen Dutch, Flemish
- inspelen Dutch, Flemish
- inspreken Dutch, Flemish
- inspringen Dutch, Flemish
- inspuiten Dutch, Flemish
- instap Dutch, Flemish
- insteken Dutch, Flemish
- instellen Dutch, Flemish
- instemmen Dutch, Flemish
- instemming Dutch, Flemish
- instinken Dutch, Flemish
- instorten Dutch, Flemish
- instuderen Dutch, Flemish
- inteelt Dutch, Flemish
- integendeel Dutch, Flemish
- intijds Dutch, Flemish
- intikken Dutch, Flemish
- intocht Dutch, Flemish
- intomen Dutch, Flemish
- intrappen Dutch, Flemish
- intrede Dutch, Flemish
- intreden Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- intussen Dutch, Flemish
- intypen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- invangen Dutch, Flemish
- invloed Dutch, Flemish
- invoegsel Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- invorderen Dutch, Flemish
- invriezen Dutch, Flemish
- invullen Dutch, Flemish
- inwaarts Dutch, Flemish
- inwendig Dutch, Flemish
- inwerken Dutch, Flemish
- inwerkingtreding Dutch, Flemish
- inwerpen Dutch, Flemish
- inwijden Dutch, Flemish
- inwilligen Dutch, Flemish
- inwisselen Dutch, Flemish
- inwonen Dutch, Flemish
- inzaaien Dutch, Flemish
- inzamelen Dutch, Flemish
- inzending Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- inzicht Dutch, Flemish
- inzien Dutch, Flemish
- inzitten Dutch, Flemish
- inzoomen Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nijver Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- weegbree Dutch, Flemish
- inkrah Indonesian
- -en Middle Dutch
- brêet Middle Dutch
- -e Afrikaans
- breed Afrikaans
- in Afrikaans
- in Old Dutch
- breed Western Frisian
- in
- -en
- innen
- breed
- innig
- inham
- ingang
- nijver
- instap
- inzien
- indien
- indruk
- inslag
- ingaan
- inname
- inteelt
- inenten
- breedte
- inleven
- inladen
- indelen
- innemen
- inmaken
- inkomen
- inbraak
- inwonen
- intomen
- ingreep
- blanken
- inheems
- inhalen
- intijds
- inzicht
- invloed
- ophogen
- intocht
- inkopen
- inslaan
- intrede
- ingeven
- intypen
- inhuren
- inborst
- insteken
- intikken
- invallen
- indammen
- insmeren
- inbellen
- invangen
- inroepen
- inademen
- inzetten
- ingieten
- inlassen
- inboedel
- inlijven
- inleiden
- ingraven
- inslapen
- weegbree
- indutten
- inbreken
- inspelen
- inrijden
- indienen
- intussen
- nasporen
- inlander
- achterin
- inwerpen
- indenken
- inlossen
- inkorten
- inzoomen
- inpakken
- inrukken
- invullen
- inboeten
- inhouden
- inwijden
- inwendig
- invoeren
- induiken
- inbijten
- inwaarts
- inblazen
- inluiden
- inzaaien
- opdoeken
- inwerken
- inzitten
- intreden
- inpeperen
- insluiten
- inbrengen
- inleveren
- inklokken
- inlichten
- indruisen
- opkrikken
- inspuiten
- inschepen
- invoegsel
- insluipen
- inrichten
- ingrijpen
- inklappen
- instemmen
- instinken
- inbakeren
- inchecken
- inproduct
- inzamelen
- invriezen
- uitdossen
- instellen
- intrappen
- inbeelden
- inzending
- inslikken
- indrukken
- intrekken
- inblikken
- insnijden
- opfrissen
- breedband
- aanranden
- inkerving
- inspreken
- opschepen
- inspannen
- inkrimpen
- instorten
- instuderen
- insgelijks
- inroetsjen
- inpolderen
- uitflappen
- inhuldigen
- inschatten
- inwilligen
- ophelderen
- inbreiding
- insneeuwen
- invorderen
- poppenhuis
- inschenken
- inburgeren
- inwisselen
- breedbeeld
- hartenpijn
- opsouperen
- inboezemen
- inspringen
- ouwehoeren
- inboorling
- uitbeelden
- mierenhoop
- inparkeren
- indommelen
- uitbreiden
- instemming
- inschrijven
- uitwaaieren
- integendeel
- inschakelen
- breedspraak
- slavenschip
- tomatenplant
- spinnendoder
- breedneusaap
- actiënhandel
- klokkenstoel
- incalculeren
- termietenhoop
- uithuwelijken
- herenboerderij
- breedbekkikker
- rechtvaardigen
- nonnenklooster
- boerenbedrieger
- termietenheuvel
- inwerkingtreding
- heringebruikname
- saucijzenbroodje
- leenwoordenschat
- spreekwoordenboek
- breedscheenjuffer