uitschieten
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to shoot out
- to eject, to throw (out)
- (especially of plants) to grow rapidly
- (clothing) to take off quickly
- (figuratively) to be extraordinary, to excel beyond the average
Etymology
Compound from Dutch, Flemish uit (out, off, out-) + Dutch, Flemish schieten (shoot, grow quickly).
Origin
Dutch (Brabantic)
schieten
Gloss
shoot, grow quickly
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Action/Process
Emoji
💉 🥃 ðŸŒ
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanschieten Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- beschieten Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- boogschieten Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- klimaatschieten Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- ontschieten Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- prijsschieten Dutch, Flemish
- schietbaan Dutch, Flemish
- schietbout Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schietgat Dutch, Flemish
- schietgebed Dutch, Flemish
- schietgeweer Dutch, Flemish
- schietgraag Dutch, Flemish
- schietijzer Dutch, Flemish
- schietkraam Dutch, Flemish
- schietlood Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- schietschijf Dutch, Flemish
- schietvoorraad Dutch, Flemish
- schietwilg Dutch, Flemish
- teruguit Dutch, Flemish
- uit Dutch, Flemish
- uitademen Dutch, Flemish
- uitbarsten Dutch, Flemish
- uitbaten Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbesteden Dutch, Flemish
- uitbetalen Dutch, Flemish
- uitblazen Dutch, Flemish
- uitblijven Dutch, Flemish
- uitblinken Dutch, Flemish
- uitbollen Dutch, Flemish
- uitbotten Dutch, Flemish
- uitbraak Dutch, Flemish
- uitbraken Dutch, Flemish
- uitbrakken Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitbreken Dutch, Flemish
- uitbrengen Dutch, Flemish
- uitbroeden Dutch, Flemish
- uitbuiken Dutch, Flemish
- uitbuiten Dutch, Flemish
- uitbundig Dutch, Flemish
- uitdagen Dutch, Flemish
- uitdelen Dutch, Flemish
- uitdelgen Dutch, Flemish
- uitdenken Dutch, Flemish
- uitdiepen Dutch, Flemish
- uitdijen Dutch, Flemish
- uitdoen Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitdoven Dutch, Flemish
- uitdraaien Dutch, Flemish
- uitdragen Dutch, Flemish
- uitdrijven Dutch, Flemish
- uitdrogen Dutch, Flemish
- uitdrukken Dutch, Flemish
- uitdunnen Dutch, Flemish
- uiteraard Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- uitgave Dutch, Flemish
- uitgeven Dutch, Flemish
- uitglijden Dutch, Flemish
- uitgooien Dutch, Flemish
- uitgraven Dutch, Flemish
- uitgroeien Dutch, Flemish
- uitgummen Dutch, Flemish
- uithangen Dutch, Flemish
- uithelpen Dutch, Flemish
- uithoek Dutch, Flemish
- uithollen Dutch, Flemish
- uithouden Dutch, Flemish
- uithouwen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uithuwen Dutch, Flemish
- uitjouwen Dutch, Flemish
- uitkeren Dutch, Flemish
- uitkiezen Dutch, Flemish
- uitkijken Dutch, Flemish
- uitklappen Dutch, Flemish
- uitkleden Dutch, Flemish
- uitkomen Dutch, Flemish
- uitkuren Dutch, Flemish
- uitlachen Dutch, Flemish
- uitladen Dutch, Flemish
- uitlaten Dutch, Flemish
- uitleggen Dutch, Flemish
- uitleiden Dutch, Flemish
- uitlekken Dutch, Flemish
- uitlenen Dutch, Flemish
- uitlezen Dutch, Flemish
- uitlichten Dutch, Flemish
- uitlokken Dutch, Flemish
- uitlopen Dutch, Flemish
- uitloven Dutch, Flemish
- uitmaken Dutch, Flemish
- uitmergelen Dutch, Flemish
- uitmoorden Dutch, Flemish
- uitnemen Dutch, Flemish
- uitnodigen Dutch, Flemish
- uitoefenen Dutch, Flemish
- uitpakken Dutch, Flemish
- uitpluizen Dutch, Flemish
- uitprinten Dutch, Flemish
- uitproberen Dutch, Flemish
- uitproduct Dutch, Flemish
- uitpuilen Dutch, Flemish
- uitputten Dutch, Flemish
- uitrazen Dutch, Flemish
- uitreiken Dutch, Flemish
- uitrekenen Dutch, Flemish
- uitrichten Dutch, Flemish
- uitroeien Dutch, Flemish
- uitroepen Dutch, Flemish
- uitrollen Dutch, Flemish
- uitrukken Dutch, Flemish
- uitrusten Dutch, Flemish
- uitschakelen Dutch, Flemish
- uitscheiden Dutch, Flemish
- uitschieter Dutch, Flemish
- uitschijnen Dutch, Flemish
- uitschrijven Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- uitslapen Dutch, Flemish
- uitslijpen Dutch, Flemish
- uitsloven Dutch, Flemish
- uitsluiten Dutch, Flemish
- uitsparen Dutch, Flemish
- uitspoelen Dutch, Flemish
- uitspraak Dutch, Flemish
- uitspreken Dutch, Flemish
- uitspugen Dutch, Flemish
- uitstaan Dutch, Flemish
- uitstappen Dutch, Flemish
- uitsteken Dutch, Flemish
- uitstellen Dutch, Flemish
- uitsterven Dutch, Flemish
- uitstorten Dutch, Flemish
- uitstoten Dutch, Flemish
- uitstralen Dutch, Flemish
- uitstrekken Dutch, Flemish
- uittikken Dutch, Flemish
- uittocht Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- uitvallen Dutch, Flemish
- uitvechten Dutch, Flemish
- uitvergroten Dutch, Flemish
- uitverkopen Dutch, Flemish
- uitvinden Dutch, Flemish
- uitvinken Dutch, Flemish
- uitvloeien Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- uitwaarts Dutch, Flemish
- uitwerken Dutch, Flemish
- uitwerpen Dutch, Flemish
- uitwijken Dutch, Flemish
- uitwijzen Dutch, Flemish
- uitwisselen Dutch, Flemish
- uitwringen Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- uitzien Dutch, Flemish
- uitzitten Dutch, Flemish
- uitzoeken Dutch, Flemish
- uitzonderen Dutch, Flemish
- uitzoomen Dutch, Flemish
- uitzwaaien Dutch, Flemish
- uitzweten Dutch, Flemish
- vanuit Dutch, Flemish
- verschieten Dutch, Flemish
- volschieten Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- sekip Indonesian
- schieten Middle Dutch
- uut Middle Dutch
- skiet Afrikaans
- uit Afrikaans
- uit
- vanuit
- uitgaan
- uitdoen
- uitzien
- vooruit
- uitgave
- uithoek
- uitloven
- uitrazen
- uitstaan
- uitdijen
- uitmaken
- uitdelen
- uitkomen
- uitlaten
- schieten
- uitlezen
- uitlopen
- uitkeren
- uithuwen
- uitnemen
- uitkuren
- uitgeven
- uitdagen
- uitdoven
- uitbaten
- uitlenen
- teruguit
- uitslaan
- uitladen
- uittocht
- uitbraak
- uitvinden
- uitkleden
- uitroepen
- uitrusten
- uitlekken
- uitbraken
- uithangen
- uitstoten
- uitwerpen
- uitwerken
- uithelpen
- uitrukken
- uitzoomen
- uitlokken
- uitkiezen
- uitbuiten
- achteruit
- uitleggen
- uitlachen
- uitbollen
- uittikken
- uitjouwen
- uitzweten
- uitbreken
- uitdrogen
- uitgraven
- uitbotten
- schietgat
- uitspugen
- uitwaarts
- uitdragen
- uithollen
- uitzetten
- uitdenken
- uitrollen
- uitdunnen
- uitdiepen
- uitputten
- uitvallen
- uitpakken
- uitbuiken
- uitslapen
- uitdelgen
- uitsloven
- uitvinken
- uithouwen
- uitzitten
- uitroeien
- uitsteken
- uitgummen
- uitreiken
- uitwijken
- uitwijzen
- uitkijken
- uitdossen
- uitspraak
- uitgooien
- uitzoeken
- uiteraard
- uitpuilen
- uithouden
- uitleiden
- uitblazen
- uitademen
- uitvoeren
- uitsparen
- uitbundig
- schietbout
- uitstellen
- schietlood
- uitoefenen
- uitzwaaien
- uitmoorden
- uitbrakken
- uitflappen
- uitprinten
- uitgroeien
- uitglijden
- uitblinken
- uitdraaien
- uitdrukken
- uittrekken
- uitproduct
- uitsluiten
- uitdrijven
- beschieten
- schietwilg
- uitstappen
- uitspreken
- uitblijven
- schietbaan
- uitsterven
- uitklappen
- uitbroeden
- uitbarsten
- uitwringen
- uitstralen
- uitlichten
- uitstorten
- opschieten
- uitbrengen
- uitvloeien
- uitbeelden
- uitpluizen
- uitspoelen
- uitbreiden
- uitvechten
- uitslijpen
- uitbetalen
- uitrichten
- uitnodigen
- uitrekenen
- afschieten
- uitbesteden
- uitzonderen
- uitstrekken
- uitwaaieren
- ontschieten
- schietgebed
- bijschieten
- uitproberen
- uitschieter
- verschieten
- aanschieten
- uitscheiden
- schietkraam
- uitmergelen
- uitschijnen
- volschieten
- uitwisselen
- schietijzer
- schietgraag
- uitverkopen
- schietgeweer
- schietpartij
- neerschieten
- uitschakelen
- doorschieten
- schietschijf
- voorschieten
- uitvergroten
- boogschieten
- uitschrijven
- prijsschieten
- uithuwelijken
- schietvoorraad
- klimaatschieten