spiegelbeeld
Dutch (Brabantic)
/ˈspiɣəlˌbeːlt/
noun
Definitions
- mirror image
- (by extension) opposite
Etymology
Compound from Dutch, Flemish spiegel (mirror, level) + Dutch, Flemish beeld (image, statue, picture, sign).
Origin
Dutch (Brabantic)
beeld
Gloss
image, statue, picture, sign
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
画
Emoji
🗽 🗿
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Vrijheidsbeeld Dutch, Flemish
- aambeeld Dutch, Flemish
- achteruitkijkspiegel Dutch, Flemish
- afgodsbeeld Dutch, Flemish
- autospiegel Dutch, Flemish
- beeld Dutch, Flemish
- beeldbuis Dutch, Flemish
- beeldelement Dutch, Flemish
- beelden Dutch, Flemish
- beeldenstorm Dutch, Flemish
- beeldhouwen Dutch, Flemish
- beeldig Dutch, Flemish
- beeldmontage Dutch, Flemish
- beeldpunt Dutch, Flemish
- beeldscherm Dutch, Flemish
- beeldscherpte Dutch, Flemish
- beeldschoon Dutch, Flemish
- beeldsnijwerk Dutch, Flemish
- beeldspraak Dutch, Flemish
- beeldvorming Dutch, Flemish
- beeltenis Dutch, Flemish
- biechtspiegel Dutch, Flemish
- bloedbeeld Dutch, Flemish
- boegbeeld Dutch, Flemish
- borstbeeld Dutch, Flemish
- brandspiegel Dutch, Flemish
- breedbeeld Dutch, Flemish
- denkbeeld Dutch, Flemish
- godenbeeld Dutch, Flemish
- heiligenbeeld Dutch, Flemish
- hormoonspiegel Dutch, Flemish
- ideaalbeeld Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- klankbeeld Dutch, Flemish
- kruisbeeld Dutch, Flemish
- lachspiegel Dutch, Flemish
- lichtbeeld Dutch, Flemish
- penantspiegel Dutch, Flemish
- reisspiegel Dutch, Flemish
- schrikbeeld Dutch, Flemish
- spiegel Dutch, Flemish
- spiegelei Dutch, Flemish
- spiegelglad Dutch, Flemish
- spiegelreflexcamera Dutch, Flemish
- standbeeld Dutch, Flemish
- sterrenbeeld Dutch, Flemish
- tekstspiegel Dutch, Flemish
- toonbeeld Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- waanbeeld Dutch, Flemish
- wederbeeld Dutch, Flemish
- wereldbeeld Dutch, Flemish
- zeespiegel Dutch, Flemish
- zelfbeeld Dutch, Flemish
- ziektebeeld Dutch, Flemish
- zinnebeeld Dutch, Flemish
- bēelde Middle Dutch
- spiegel Middle Dutch
- spieël Afrikaans
- *biliþī gmw-pro
- beeld Scots
- beeld
- beelden
- spiegel
- beeldig
- aambeeld
- inbeelden
- beeldpunt
- voorbeeld
- beeltenis
- waanbeeld
- toonbeeld
- denkbeeld
- zelfbeeld
- beeldbuis
- spiegelei
- boegbeeld
- standbeeld
- kruisbeeld
- bloedbeeld
- zeespiegel
- borstbeeld
- lichtbeeld
- zinnebeeld
- klankbeeld
- godenbeeld
- uitbeelden
- wederbeeld
- breedbeeld
- wereldbeeld
- beeldschoon
- beeldscherm
- ideaalbeeld
- afgodsbeeld
- spiegelglad
- schrikbeeld
- autospiegel
- beeldspraak
- lachspiegel
- ziektebeeld
- reisspiegel
- beeldhouwen
- sterrenbeeld
- beeldmontage
- brandspiegel
- beeldenstorm
- beeldvorming
- tekstspiegel
- beeldelement
- beeldscherpte
- biechtspiegel
- heiligenbeeld
- penantspiegel
- beeldsnijwerk
- hormoonspiegel
- Vrijheidsbeeld
- spiegelreflexcamera
- achteruitkijkspiegel