boerenbedrieger
Dutch (Brabantic)
/ˌbuː.rə(n).bəˈdri.ɣər/
noun
Definitions
- charlatan, swindler, fraud
Etymology
Compound from Dutch, Flemish boer (farmer, peasant, burp, merchant) + Dutch, Flemish -en (old dative suffix, -en, denominative suffix)+ Dutch, Flemish bedrieger.
Origin
Dutch (Brabantic)
bedrieger
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- boor English
- -en Dutch, Flemish
- aanranden Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- bedriegen Dutch, Flemish
- bedrieger Dutch, Flemish
- bedriegerij Dutch, Flemish
- blanken Dutch, Flemish
- boer Dutch, Flemish
- boeren Dutch, Flemish
- boerenbedriegerij Dutch, Flemish
- boerenbedrog Dutch, Flemish
- boerendeur Dutch, Flemish
- boerenjongen Dutch, Flemish
- boerenkaas Dutch, Flemish
- boerenknecht Dutch, Flemish
- boerenkool Dutch, Flemish
- boerenland Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- boerenlul Dutch, Flemish
- boerenmeid Dutch, Flemish
- boerenomelet Dutch, Flemish
- boerenplaats Dutch, Flemish
- boerenpummel Dutch, Flemish
- boerenslimheid Dutch, Flemish
- boerenstand Dutch, Flemish
- boerenstiel Dutch, Flemish
- boerenzoon Dutch, Flemish
- boerenzwaluw Dutch, Flemish
- boerin Dutch, Flemish
- bulleboer Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- herenboer Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- kippenboer Dutch, Flemish
- klokkenstoel Dutch, Flemish
- kolenboer Dutch, Flemish
- leenwoordenschat Dutch, Flemish
- melkboer Dutch, Flemish
- mierenhoop Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nonnenklooster Dutch, Flemish
- opdoeken Dutch, Flemish
- opfrissen Dutch, Flemish
- ophelderen Dutch, Flemish
- ophogen Dutch, Flemish
- opkrikken Dutch, Flemish
- opschepen Dutch, Flemish
- opsouperen Dutch, Flemish
- ouwehoeren Dutch, Flemish
- poppenhuis Dutch, Flemish
- rechtvaardigen Dutch, Flemish
- saucijzenbroodje Dutch, Flemish
- slavenschip Dutch, Flemish
- spinnendoder Dutch, Flemish
- spreekwoordenboek Dutch, Flemish
- suikerboer Dutch, Flemish
- termietenheuvel Dutch, Flemish
- termietenhoop Dutch, Flemish
- tomatenplant Dutch, Flemish
- uitbeelden Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitdossen Dutch, Flemish
- uitflappen Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- uitwaaieren Dutch, Flemish
- veeboer Dutch, Flemish
- visboer Dutch, Flemish
- wijnboer Dutch, Flemish
- *bʰuH- Proto-Indo-European
- boer Norwegian Bokmål
- *būraz Proto-Germanic
- boar Norwegian Nynorsk
- boer Danish
- -en Middle Dutch
- bedriegere Middle Dutch
- bure Middle Dutch
- -e Afrikaans
- boer Afrikaans
- buru Sranan Tongo
- -en
- boer
- boeren
- boerin
- ophogen
- visboer
- blanken
- veeboer
- inlijven
- opdoeken
- melkboer
- nasporen
- wijnboer
- inbreiden
- kolenboer
- bedrieger
- uitdossen
- inbeelden
- inlichten
- bedriegen
- opkrikken
- inblikken
- opfrissen
- herenboer
- aanranden
- boerenlul
- bulleboer
- opschepen
- hartenpijn
- opsouperen
- suikerboer
- kippenboer
- boerendeur
- ouwehoeren
- uitflappen
- boerenmeid
- boerenland
- uitbeelden
- mierenhoop
- ophelderen
- boerenkaas
- uitbreiden
- boerenkool
- poppenhuis
- boerenzoon
- uitwaaieren
- boerenstand
- bedriegerij
- slavenschip
- boerenstiel
- boerenleven
- boerenomelet
- boerenjongen
- boerenknecht
- boerenzwaluw
- tomatenplant
- boerenpummel
- boerenplaats
- actiënhandel
- spinnendoder
- boerenbedrog
- klokkenstoel
- uithuwelijken
- termietenhoop
- boerenslimheid
- rechtvaardigen
- nonnenklooster
- herenboerderij
- termietenheuvel
- saucijzenbroodje
- leenwoordenschat
- boerenbedriegerij
- spreekwoordenboek