rijksweg
Dutch (Brabantic)
/ˈrɛi̯ks.ʋɛx/
noun
Definitions
- (chiefly) A road built and maintained under national authority.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish rijk (rich, realm, empire, kingdom, full of, rich in, domain, monarchic state, abundant) + Dutch, Flemish weg (road, way, away, path).
Origin
Dutch (Brabantic)
weg
Gloss
road, way, away, path
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
道, 路
Emoji
🛣️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Reich German
- E-weg Dutch, Flemish
- Frankrijk Dutch, Flemish
- Melkweg Dutch, Flemish
- Rijksaramees Dutch, Flemish
- aardrijk Dutch, Flemish
- aderrijk Dutch, Flemish
- asfaltweg Dutch, Flemish
- autoweg Dutch, Flemish
- belangrijk Dutch, Flemish
- binnenweg Dutch, Flemish
- bloemrijk Dutch, Flemish
- boomrijk Dutch, Flemish
- bosrijk Dutch, Flemish
- botweg Dutch, Flemish
- deugdrijk Dutch, Flemish
- diedenweg Dutch, Flemish
- dierenrijk Dutch, Flemish
- dodenrijk Dutch, Flemish
- domweg Dutch, Flemish
- doolweg Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- geestrijk Dutch, Flemish
- glansrijk Dutch, Flemish
- hoofdweg Dutch, Flemish
- humusrijk Dutch, Flemish
- invloedrijk Dutch, Flemish
- kansrijk Dutch, Flemish
- keizerrijk Dutch, Flemish
- kleurrijk Dutch, Flemish
- koninkrijk Dutch, Flemish
- koolhydraatrijk Dutch, Flemish
- lijdensweg Dutch, Flemish
- loofrijk Dutch, Flemish
- luchtweg Dutch, Flemish
- middenweg Dutch, Flemish
- omvangrijk Dutch, Flemish
- omweg Dutch, Flemish
- overweg Dutch, Flemish
- parallelweg Dutch, Flemish
- plantenrijk Dutch, Flemish
- rederijker Dutch, Flemish
- remweg Dutch, Flemish
- rijk Dutch, Flemish
- rijkaard Dutch, Flemish
- rijkbedeeld Dutch, Flemish
- rijkdom Dutch, Flemish
- rijksambtenaar Dutch, Flemish
- rijksappel Dutch, Flemish
- rijksbestuur Dutch, Flemish
- rijksdaalder Dutch, Flemish
- rijksdag Dutch, Flemish
- rijkskanselier Dutch, Flemish
- rijksmunt Dutch, Flemish
- rijkspolitie Dutch, Flemish
- rijksstraatweg Dutch, Flemish
- rijkswacht Dutch, Flemish
- rijweg Dutch, Flemish
- ringweg Dutch, Flemish
- roemrijk Dutch, Flemish
- rondweg Dutch, Flemish
- saprijk Dutch, Flemish
- schaduwrijk Dutch, Flemish
- schimmenrijk Dutch, Flemish
- sluipweg Dutch, Flemish
- snelweg Dutch, Flemish
- spoorweg Dutch, Flemish
- steenrijk Dutch, Flemish
- straatweg Dutch, Flemish
- teweegbrengen Dutch, Flemish
- tolweg Dutch, Flemish
- tramweg Dutch, Flemish
- tsarenrijk Dutch, Flemish
- uitweg Dutch, Flemish
- vaarweg Dutch, Flemish
- ventweg Dutch, Flemish
- vindingrijk Dutch, Flemish
- visrijk Dutch, Flemish
- vissenrijk Dutch, Flemish
- vluchtweg Dutch, Flemish
- waterweg Dutch, Flemish
- weegbree Dutch, Flemish
- weg Dutch, Flemish
- wegaanduiding Dutch, Flemish
- wegconcurreren Dutch, Flemish
- wegdek Dutch, Flemish
- wegdoen Dutch, Flemish
- wegebben Dutch, Flemish
- wegenaanleg Dutch, Flemish
- wegenbelasting Dutch, Flemish
- wegenbouw Dutch, Flemish
- wegennet Dutch, Flemish
- wegens Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- weggebruiker Dutch, Flemish
- weggeven Dutch, Flemish
- weggooien Dutch, Flemish
- weghelpen Dutch, Flemish
- wegkijken Dutch, Flemish
- wegkwijnen Dutch, Flemish
- weglaten Dutch, Flemish
- wegleggen Dutch, Flemish
- weglopen Dutch, Flemish
- wegmisbruiker Dutch, Flemish
- wegnemen Dutch, Flemish
- wegpiraat Dutch, Flemish
- wegpunt Dutch, Flemish
- wegrestaurant Dutch, Flemish
- wegrit Dutch, Flemish
- wegslepen Dutch, Flemish
- wegsluipen Dutch, Flemish
- wegstemmen Dutch, Flemish
- wegsterven Dutch, Flemish
- wegsturen Dutch, Flemish
- wegvagen Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wegverkeer Dutch, Flemish
- wegversperring Dutch, Flemish
- wegvervoer Dutch, Flemish
- wegvliegen Dutch, Flemish
- wegvoeren Dutch, Flemish
- wegwaaien Dutch, Flemish
- wegwaarts Dutch, Flemish
- wegwerken Dutch, Flemish
- wegwerkzaamheid Dutch, Flemish
- wegwerpen Dutch, Flemish
- wegwezen Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- wereldrijk Dutch, Flemish
- zandweg Dutch, Flemish
- zegerijk Dutch, Flemish
- zuurstofrijk Dutch, Flemish
- rike Middle Dutch
- wech Middle Dutch
- ryk Afrikaans
- weg Afrikaans
- weg
- rijk
- omweg
- E-weg
- wegens
- uitweg
- wegrit
- botweg
- rijweg
- domweg
- remweg
- tolweg
- wegdek
- vaarweg
- doorweg
- saprijk
- zandweg
- autoweg
- weggaan
- doolweg
- bosrijk
- ringweg
- wegpunt
- snelweg
- ventweg
- tramweg
- visrijk
- Melkweg
- rijkdom
- wegdoen
- rondweg
- overweg
- rijkaard
- boomrijk
- wegwezen
- wegebben
- spoorweg
- waterweg
- weglopen
- wegvagen
- sluipweg
- wegnemen
- luchtweg
- weggeven
- weegbree
- hoofdweg
- aardrijk
- weglaten
- wegennet
- rijksdag
- zegerijk
- kansrijk
- roemrijk
- aderrijk
- loofrijk
- wegkijken
- middenweg
- wegsturen
- wegenbouw
- kleurrijk
- humusrijk
- glansrijk
- geestrijk
- rijksmunt
- weghelpen
- binnenweg
- steenrijk
- wegwerpen
- vluchtweg
- bloemrijk
- asfaltweg
- wegwaaien
- Frankrijk
- wegslepen
- dodenrijk
- wegwaarts
- wegleggen
- diedenweg
- straatweg
- wegpiraat
- deugdrijk
- wegvoeren
- weggooien
- wegvallen
- wegzetten
- wegwerken
- rijksappel
- dierenrijk
- keizerrijk
- wegverkeer
- koninkrijk
- lijdensweg
- belangrijk
- tsarenrijk
- omvangrijk
- wegsluipen
- vissenrijk
- wegsterven
- wegkwijnen
- rederijker
- wegvervoer
- wegstemmen
- wereldrijk
- wegvliegen
- rijkswacht
- rijkbedeeld
- invloedrijk
- wegenaanleg
- parallelweg
- vindingrijk
- plantenrijk
- schaduwrijk
- zuurstofrijk
- weggebruiker
- Rijksaramees
- rijksdaalder
- schimmenrijk
- rijkspolitie
- rijksbestuur
- wegmisbruiker
- teweegbrengen
- wegaanduiding
- wegrestaurant
- rijksambtenaar
- rijksstraatweg
- wegversperring
- wegconcurreren
- rijkskanselier
- wegenbelasting
- koolhydraatrijk
- wegwerkzaamheid