rederijker
Dutch (Brabantic)
/ˈreː.dəˌrɛi̯.kər/
noun
Definitions
- (historical) rhetorician, literatus, especially an amateur involved in theatre; a member of the literary guilds that existed in the Low Countries in the late mediaeval and early modern periods.
Etymology
Derived from Middle Dutch retorike derived from Latin rhētorica (rhetoric) derived from Ancient Greek ῥητορική affix from Dutch, Flemish rede (discourse, speech, reason, ratio) + Dutch, Flemish rijk (rich, realm, empire, kingdom, full of, rich in, domain, monarchic state, abundant).
Origin
Dutch (Brabantic)
rijk
Gloss
rich, realm, empire, kingdom, full of, rich in, domain, monarchic state, abundant
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Property
Kanji
富
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- rhētorica Latin
- Reich German
- Frankrijk Dutch, Flemish
- Rijksaramees Dutch, Flemish
- aardrijk Dutch, Flemish
- aderrijk Dutch, Flemish
- belangrijk Dutch, Flemish
- bloemrijk Dutch, Flemish
- boomrijk Dutch, Flemish
- bosrijk Dutch, Flemish
- deugdrijk Dutch, Flemish
- dierenrijk Dutch, Flemish
- dodenrijk Dutch, Flemish
- evenredig Dutch, Flemish
- geestrijk Dutch, Flemish
- glansrijk Dutch, Flemish
- humusrijk Dutch, Flemish
- invloedrijk Dutch, Flemish
- kamer Dutch, Flemish
- kansrijk Dutch, Flemish
- keizerrijk Dutch, Flemish
- kleurrijk Dutch, Flemish
- koninkrijk Dutch, Flemish
- koolhydraatrijk Dutch, Flemish
- lijkrede Dutch, Flemish
- loofrijk Dutch, Flemish
- omvangrijk Dutch, Flemish
- plantenrijk Dutch, Flemish
- rede Dutch, Flemish
- redekunde Dutch, Flemish
- redelijk Dutch, Flemish
- redeloos Dutch, Flemish
- rederijkerskamer Dutch, Flemish
- retorica Dutch, Flemish
- retoriek Dutch, Flemish
- rijk Dutch, Flemish
- rijkaard Dutch, Flemish
- rijkbedeeld Dutch, Flemish
- rijkdom Dutch, Flemish
- rijksambtenaar Dutch, Flemish
- rijksappel Dutch, Flemish
- rijksbestuur Dutch, Flemish
- rijksdaalder Dutch, Flemish
- rijksdag Dutch, Flemish
- rijkskanselier Dutch, Flemish
- rijksmunt Dutch, Flemish
- rijkspolitie Dutch, Flemish
- rijksstraatweg Dutch, Flemish
- rijkswacht Dutch, Flemish
- rijksweg Dutch, Flemish
- roemrijk Dutch, Flemish
- saprijk Dutch, Flemish
- schaduwrijk Dutch, Flemish
- schimmenrijk Dutch, Flemish
- smaadrede Dutch, Flemish
- steenrijk Dutch, Flemish
- tsarenrijk Dutch, Flemish
- twistrede Dutch, Flemish
- vindingrijk Dutch, Flemish
- visrijk Dutch, Flemish
- vissenrijk Dutch, Flemish
- wereldrijk Dutch, Flemish
- zegerijk Dutch, Flemish
- zuurstofrijk Dutch, Flemish
- retórica Spanish, Castilian
- ῥητορική Ancient Greek
- ῥητορικός Ancient Greek
- *werh₁- Proto-Indo-European
- retórica Portuguese
- rhetorique Old French
- retòrica Catalan, Valencian
- retorike Middle Dutch
- rike Middle Dutch
- rēde Middle Dutch
- ryk Afrikaans
- retoric Middle Irish
- rede
- rijk
- kamer
- saprijk
- bosrijk
- visrijk
- rijkdom
- rijkaard
- boomrijk
- retoriek
- rijksweg
- lijkrede
- aardrijk
- redeloos
- rijksdag
- retorica
- zegerijk
- redelijk
- kansrijk
- roemrijk
- aderrijk
- loofrijk
- smaadrede
- kleurrijk
- humusrijk
- glansrijk
- geestrijk
- rijksmunt
- steenrijk
- redekunde
- bloemrijk
- Frankrijk
- dodenrijk
- twistrede
- deugdrijk
- evenredig
- rijksappel
- dierenrijk
- keizerrijk
- koninkrijk
- belangrijk
- tsarenrijk
- omvangrijk
- vissenrijk
- wereldrijk
- rijkswacht
- rijkbedeeld
- invloedrijk
- vindingrijk
- plantenrijk
- schaduwrijk
- zuurstofrijk
- Rijksaramees
- rijksdaalder
- schimmenrijk
- rijkspolitie
- rijksbestuur
- rijksambtenaar
- rijksstraatweg
- rijkskanselier
- koolhydraatrijk
- rederijkerskamer