rijkdom
Dutch (Brabantic)
/ˈrɛi̯k.dɔm/
noun
Definitions
- wealth
- prosperity
Etymology
Inherited from Middle Dutch rijcdom inherited from Old Dutch *rīkdōm inherited from Proto-Germanic *rīkijadōmaz (wealth, power) suffix from Dutch, Flemish rijk (rich, realm, empire, kingdom, full of, rich in, domain, monarchic state, abundant).
Origin
Dutch (Brabantic)
rijk
Gloss
rich, realm, empire, kingdom, full of, rich in, domain, monarchic state, abundant
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Property
Kanji
富
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- rich English
- richdom English
- Einfallsreichtum German
- Reich German
- Reichtum German
- reich German
- Frankrijk Dutch, Flemish
- Rijksaramees Dutch, Flemish
- aardrijk Dutch, Flemish
- aderrijk Dutch, Flemish
- belangrijk Dutch, Flemish
- bloemrijk Dutch, Flemish
- boomrijk Dutch, Flemish
- bosrijk Dutch, Flemish
- deugdrijk Dutch, Flemish
- dierenrijk Dutch, Flemish
- dodenrijk Dutch, Flemish
- geestrijk Dutch, Flemish
- glansrijk Dutch, Flemish
- humusrijk Dutch, Flemish
- invloedrijk Dutch, Flemish
- kansrijk Dutch, Flemish
- keizerrijk Dutch, Flemish
- kleurrijk Dutch, Flemish
- koninkrijk Dutch, Flemish
- koolhydraatrijk Dutch, Flemish
- loofrijk Dutch, Flemish
- omvangrijk Dutch, Flemish
- plantenrijk Dutch, Flemish
- rederijker Dutch, Flemish
- rijk Dutch, Flemish
- rijkaard Dutch, Flemish
- rijkbedeeld Dutch, Flemish
- rijksambtenaar Dutch, Flemish
- rijksappel Dutch, Flemish
- rijksbestuur Dutch, Flemish
- rijksdaalder Dutch, Flemish
- rijksdag Dutch, Flemish
- rijkskanselier Dutch, Flemish
- rijksmunt Dutch, Flemish
- rijkspolitie Dutch, Flemish
- rijksstraatweg Dutch, Flemish
- rijkswacht Dutch, Flemish
- rijksweg Dutch, Flemish
- roemrijk Dutch, Flemish
- saprijk Dutch, Flemish
- schaduwrijk Dutch, Flemish
- schimmenrijk Dutch, Flemish
- soort Dutch, Flemish
- soortenrijkdom Dutch, Flemish
- steenrijk Dutch, Flemish
- tsarenrijk Dutch, Flemish
- vindingrijk Dutch, Flemish
- visrijk Dutch, Flemish
- vissenrijk Dutch, Flemish
- wereldrijk Dutch, Flemish
- zegerijk Dutch, Flemish
- zuurstofrijk Dutch, Flemish
- *rīkijadōmaz Proto-Germanic
- ricedom Old English
- rīċedōm Old English
- richedom Middle English
- ríkdómr Old Norse
- rijcdoem Middle Dutch
- rijcdom Middle Dutch
- rike Middle Dutch
- rīhhituom Old High German
- ryk Afrikaans
- rykdom Afrikaans
- rīchtuom Middle High German
- *rīkdōm Old Dutch
- rīkduom Old Dutch
- rīkdōm Old Saxon
- rīkedōm Old Frisian
- rijk
- soort
- visrijk
- bosrijk
- saprijk
- rijksdag
- rijkaard
- aardrijk
- zegerijk
- boomrijk
- rijksweg
- kansrijk
- roemrijk
- aderrijk
- loofrijk
- deugdrijk
- Frankrijk
- rijksmunt
- steenrijk
- dodenrijk
- bloemrijk
- kleurrijk
- humusrijk
- glansrijk
- geestrijk
- vissenrijk
- belangrijk
- tsarenrijk
- rijksappel
- rederijker
- dierenrijk
- keizerrijk
- omvangrijk
- wereldrijk
- rijkswacht
- koninkrijk
- schaduwrijk
- rijkbedeeld
- vindingrijk
- plantenrijk
- invloedrijk
- rijkspolitie
- zuurstofrijk
- Rijksaramees
- rijksdaalder
- schimmenrijk
- rijksbestuur
- rijksstraatweg
- soortenrijkdom
- rijkskanselier
- rijksambtenaar
- koolhydraatrijk