nawoord
Dutch (Brabantic)
/ˈnaː.ʋoːrt/
noun
Definitions
- afterword, epilogue
Etymology
Compound from Dutch, Flemish na (after, near, subsequent to, close, according to, post-, after-) + Dutch, Flemish woord (word).
Origin
Dutch (Brabantic)
woord
Gloss
word
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
辞
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterna Dutch, Flemish
- bastaardwoord Dutch, Flemish
- bijwoord Dutch, Flemish
- codewoord Dutch, Flemish
- cultuurwoord Dutch, Flemish
- dankwoord Dutch, Flemish
- erewoord Dutch, Flemish
- erfwoord Dutch, Flemish
- evenwoord Dutch, Flemish
- functiewoord Dutch, Flemish
- grondwoord Dutch, Flemish
- hoedanigheidswoord Dutch, Flemish
- jawoord Dutch, Flemish
- kastwoord Dutch, Flemish
- leenwoord Dutch, Flemish
- letterwoord Dutch, Flemish
- lidwoord Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- na Dutch, Flemish
- na-apen Dutch, Flemish
- naamwoord Dutch, Flemish
- nabeurs Dutch, Flemish
- nabewerken Dutch, Flemish
- nablijven Dutch, Flemish
- nabootsen Dutch, Flemish
- nadeel Dutch, Flemish
- nadenken Dutch, Flemish
- naderhand Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- nadorst Dutch, Flemish
- nadruk Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- nagalm Dutch, Flemish
- nageboorte Dutch, Flemish
- nagedachtenis Dutch, Flemish
- nagerecht Dutch, Flemish
- nageslacht Dutch, Flemish
- nagras Dutch, Flemish
- nahouden Dutch, Flemish
- najaar Dutch, Flemish
- najagen Dutch, Flemish
- nakijken Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nakroost Dutch, Flemish
- nalaten Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- nanacht Dutch, Flemish
- naoorlogs Dutch, Flemish
- napraten Dutch, Flemish
- nareis Dutch, Flemish
- nareizen Dutch, Flemish
- narekenen Dutch, Flemish
- naschok Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- naslag Dutch, Flemish
- nasleep Dutch, Flemish
- nasmaak Dutch, Flemish
- nasmaken Dutch, Flemish
- naspel Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nastreven Dutch, Flemish
- nasynchroniseren Dutch, Flemish
- natafelen Dutch, Flemish
- navolgen Dutch, Flemish
- navragen Dutch, Flemish
- nawee Dutch, Flemish
- nazaat Dutch, Flemish
- nazeggen Dutch, Flemish
- nazinderen Dutch, Flemish
- nazomer Dutch, Flemish
- nazorg Dutch, Flemish
- paswoord Dutch, Flemish
- rijmwoord Dutch, Flemish
- scheldwoord Dutch, Flemish
- spookwoord Dutch, Flemish
- spreekwoord Dutch, Flemish
- stopwoord Dutch, Flemish
- taboewoord Dutch, Flemish
- telwoord Dutch, Flemish
- toverwoord Dutch, Flemish
- trefwoord Dutch, Flemish
- tweelingwoord Dutch, Flemish
- voegwoord Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- wachtwoord Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woordafbreking Dutch, Flemish
- woorddeel Dutch, Flemish
- woordenboek Dutch, Flemish
- woordenschat Dutch, Flemish
- woordenstrijd Dutch, Flemish
- woordenstroom Dutch, Flemish
- woordenwisseling Dutch, Flemish
- woordgrap Dutch, Flemish
- woordgroep Dutch, Flemish
- woordklasse Dutch, Flemish
- woordsoort Dutch, Flemish
- woordspeling Dutch, Flemish
- woordvoerder Dutch, Flemish
- woordvorming Dutch, Flemish
- zwerfwoord Dutch, Flemish
- wort Middle Dutch
- woord Afrikaans
- *nāh Old Dutch
- wort Old Dutch
- wortu Sranan Tongo
- na
- nawee
- woord
- nazaat
- nagras
- najaar
- nazorg
- naspel
- nareis
- nagaan
- nagalm
- nadoen
- naslag
- nadruk
- nadeel
- na-apen
- nakomen
- naschok
- nadorst
- nanacht
- jawoord
- namaken
- najagen
- naslaan
- nazomer
- nasmaak
- nalaten
- nabeurs
- nasleep
- nakroost
- nareizen
- nazeggen
- nadenken
- lidwoord
- telwoord
- napraten
- nahouden
- erfwoord
- achterna
- paswoord
- nasmaken
- nasporen
- bijwoord
- navolgen
- erewoord
- nakijken
- navragen
- woordgrap
- natafelen
- nagerecht
- werkwoord
- naamwoord
- evenwoord
- naderhand
- naoorlogs
- voegwoord
- nablijven
- stopwoord
- rijmwoord
- woorddeel
- dankwoord
- kastwoord
- trefwoord
- codewoord
- maatwoord
- narekenen
- leenwoord
- voorwoord
- nabootsen
- nastreven
- nabewerken
- spookwoord
- woordsoort
- grondwoord
- toverwoord
- nazinderen
- taboewoord
- wachtwoord
- nageslacht
- nageboorte
- zwerfwoord
- woordgroep
- woordklasse
- woordenboek
- letterwoord
- scheldwoord
- spreekwoord
- woordvorming
- woordspeling
- woordvoerder
- cultuurwoord
- functiewoord
- woordenschat
- woordenstroom
- woordenstrijd
- tweelingwoord
- bastaardwoord
- nagedachtenis
- voornaamwoord
- woordafbreking
- woordenwisseling
- nasynchroniseren
- hoedanigheidswoord