nadeel
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- disadvantage
Etymology
Compound from Dutch, Flemish na (after, near, subsequent to, close, according to, post-, after-) + Dutch, Flemish deel (part, piece, partial, share, portion).
Origin
Dutch (Brabantic)
deel
Gloss
part, piece, partial, share, portion
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandeel Dutch, Flemish
- achterdeel Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- bestanddeel Dutch, Flemish
- boekdeel Dutch, Flemish
- dagdeel Dutch, Flemish
- deel Dutch, Flemish
- deelcertificaat Dutch, Flemish
- deelgemeente Dutch, Flemish
- deelgenoot Dutch, Flemish
- deelnemen Dutch, Flemish
- deelregering Dutch, Flemish
- deelstaat Dutch, Flemish
- deelteken Dutch, Flemish
- deeltijds Dutch, Flemish
- deelverzameling Dutch, Flemish
- deelvraag Dutch, Flemish
- gebiedsdeel Dutch, Flemish
- landsdeel Dutch, Flemish
- leeuwendeel Dutch, Flemish
- lichaamsdeel Dutch, Flemish
- merendeel Dutch, Flemish
- na Dutch, Flemish
- na-apen Dutch, Flemish
- nabeurs Dutch, Flemish
- nabewerken Dutch, Flemish
- nablijven Dutch, Flemish
- nabootsen Dutch, Flemish
- nadelig Dutch, Flemish
- nadenken Dutch, Flemish
- naderhand Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- nadorst Dutch, Flemish
- nadruk Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- nagalm Dutch, Flemish
- nageboorte Dutch, Flemish
- nagedachtenis Dutch, Flemish
- nagerecht Dutch, Flemish
- nageslacht Dutch, Flemish
- nagras Dutch, Flemish
- nahouden Dutch, Flemish
- najaar Dutch, Flemish
- najagen Dutch, Flemish
- nakijken Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nakroost Dutch, Flemish
- nalaten Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- nanacht Dutch, Flemish
- naoorlogs Dutch, Flemish
- napraten Dutch, Flemish
- nareis Dutch, Flemish
- nareizen Dutch, Flemish
- narekenen Dutch, Flemish
- naschok Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- naslag Dutch, Flemish
- nasleep Dutch, Flemish
- nasmaak Dutch, Flemish
- nasmaken Dutch, Flemish
- naspel Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nastreven Dutch, Flemish
- nasynchroniseren Dutch, Flemish
- natafelen Dutch, Flemish
- navolgen Dutch, Flemish
- navragen Dutch, Flemish
- nawee Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- nazaat Dutch, Flemish
- nazeggen Dutch, Flemish
- nazinderen Dutch, Flemish
- nazomer Dutch, Flemish
- nazorg Dutch, Flemish
- onderdeel Dutch, Flemish
- oordeel Dutch, Flemish
- reservedeel Dutch, Flemish
- schaamdeel Dutch, Flemish
- smaldeel Dutch, Flemish
- stadsdeel Dutch, Flemish
- tegendeel Dutch, Flemish
- vierdeel Dutch, Flemish
- voordeel Dutch, Flemish
- werelddeel Dutch, Flemish
- woorddeel Dutch, Flemish
- zinsdeel Dutch, Flemish
- negara bagian Indonesian
- dêel Middle Dutch
- *nāh Old Dutch
- na
- deel
- nawee
- nazaat
- nagras
- najaar
- nazorg
- naspel
- nareis
- nagaan
- nagalm
- nadoen
- naslag
- nadruk
- na-apen
- nakomen
- naschok
- nadorst
- aandeel
- nanacht
- namaken
- nadelig
- najagen
- dagdeel
- naslaan
- oordeel
- nazomer
- nawoord
- nasmaak
- nalaten
- nabeurs
- nasleep
- nakroost
- nareizen
- nazeggen
- nadenken
- napraten
- vierdeel
- nahouden
- smaldeel
- boekdeel
- achterna
- nasmaken
- zinsdeel
- voordeel
- nasporen
- navolgen
- nakijken
- navragen
- natafelen
- nagerecht
- deelstaat
- deelteken
- tegendeel
- naderhand
- naoorlogs
- nablijven
- deelvraag
- woorddeel
- landsdeel
- stadsdeel
- narekenen
- deelnemen
- onderdeel
- nabootsen
- nastreven
- merendeel
- deeltijds
- achterdeel
- nabewerken
- werelddeel
- deelgenoot
- nazinderen
- nageslacht
- nageboorte
- schaamdeel
- leeuwendeel
- bestanddeel
- gebiedsdeel
- reservedeel
- deelregering
- lichaamsdeel
- deelgemeente
- nagedachtenis
- deelcertificaat
- deelverzameling
- nasynchroniseren