woordafbreking
Dutch (Brabantic)
/ˈʋoːrt.ˌɑv.breːkɪŋ/
noun
Definitions
- word break, word division
- syllabification
Etymology
Compound from Dutch, Flemish woord (word) + Dutch, Flemish afbreking (breaking off).
Origin
Dutch (Brabantic)
afbreking
Gloss
breaking off
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afbreking Dutch, Flemish
- bastaardwoord Dutch, Flemish
- bijwoord Dutch, Flemish
- codewoord Dutch, Flemish
- cultuurwoord Dutch, Flemish
- dankwoord Dutch, Flemish
- erewoord Dutch, Flemish
- erfwoord Dutch, Flemish
- evenwoord Dutch, Flemish
- functiewoord Dutch, Flemish
- grondwoord Dutch, Flemish
- hoedanigheidswoord Dutch, Flemish
- jawoord Dutch, Flemish
- kastwoord Dutch, Flemish
- leenwoord Dutch, Flemish
- letterwoord Dutch, Flemish
- lidwoord Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- naamwoord Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- paswoord Dutch, Flemish
- rijmwoord Dutch, Flemish
- scheldwoord Dutch, Flemish
- spookwoord Dutch, Flemish
- spreekwoord Dutch, Flemish
- stopwoord Dutch, Flemish
- taboewoord Dutch, Flemish
- telwoord Dutch, Flemish
- toverwoord Dutch, Flemish
- trefwoord Dutch, Flemish
- tweelingwoord Dutch, Flemish
- voegwoord Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- wachtwoord Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woorddeel Dutch, Flemish
- woordenboek Dutch, Flemish
- woordenschat Dutch, Flemish
- woordenstrijd Dutch, Flemish
- woordenstroom Dutch, Flemish
- woordenwisseling Dutch, Flemish
- woordgrap Dutch, Flemish
- woordgroep Dutch, Flemish
- woordklasse Dutch, Flemish
- woordsoort Dutch, Flemish
- woordspeling Dutch, Flemish
- woordvoerder Dutch, Flemish
- woordvorming Dutch, Flemish
- zwerfwoord Dutch, Flemish
- wort Middle Dutch
- woord Afrikaans
- wort Old Dutch
- wortu Sranan Tongo
- woord
- nawoord
- jawoord
- erfwoord
- paswoord
- bijwoord
- lidwoord
- telwoord
- erewoord
- woordgrap
- rijmwoord
- woorddeel
- dankwoord
- kastwoord
- trefwoord
- werkwoord
- codewoord
- maatwoord
- naamwoord
- leenwoord
- voorwoord
- evenwoord
- afbreking
- voegwoord
- stopwoord
- toverwoord
- taboewoord
- spookwoord
- wachtwoord
- zwerfwoord
- woordgroep
- woordsoort
- grondwoord
- letterwoord
- scheldwoord
- woordklasse
- spreekwoord
- woordenboek
- woordvorming
- woordspeling
- woordvoerder
- cultuurwoord
- functiewoord
- woordenschat
- bastaardwoord
- voornaamwoord
- tweelingwoord
- woordenstroom
- woordenstrijd
- woordenwisseling
- hoedanigheidswoord