woordvoerder
Dutch (Brabantic)
/ˈʋoːrtˌfuːr.dər/
noun
Definitions
- spokesman or spokesperson male or unspecified
Etymology
Affix from Dutch, Flemish woord (word) + Dutch, Flemish voeren (lead, line, feed, guide)+ Dutch, Flemish er (there, agent suffix).
Origin
Dutch (Brabantic)
er
Gloss
there, agent suffix
Concept
Semantic Field
Miscellaneous function words
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- WAO'er Dutch, Flemish
- aanvoeren Dutch, Flemish
- afvoeren Dutch, Flemish
- bastaardwoord Dutch, Flemish
- bevelvoerder Dutch, Flemish
- bewindvoerder Dutch, Flemish
- bijwoord Dutch, Flemish
- codewoord Dutch, Flemish
- cultuurwoord Dutch, Flemish
- dankwoord Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- druiper Dutch, Flemish
- er Dutch, Flemish
- erewoord Dutch, Flemish
- erfwoord Dutch, Flemish
- erheen Dutch, Flemish
- eruitzien Dutch, Flemish
- evenwoord Dutch, Flemish
- functiewoord Dutch, Flemish
- gezagvoerder Dutch, Flemish
- grondwoord Dutch, Flemish
- hoedanigheidswoord Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- jawoord Dutch, Flemish
- kastwoord Dutch, Flemish
- leenwoord Dutch, Flemish
- letterwoord Dutch, Flemish
- lidwoord Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- mee-eter Dutch, Flemish
- naamwoord Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- ontvoeren Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- paswoord Dutch, Flemish
- redevoering Dutch, Flemish
- rietdekker Dutch, Flemish
- rijmwoord Dutch, Flemish
- scheldwoord Dutch, Flemish
- spookwoord Dutch, Flemish
- spreekwoord Dutch, Flemish
- stopwoord Dutch, Flemish
- taboewoord Dutch, Flemish
- telwoord Dutch, Flemish
- toverwoord Dutch, Flemish
- trefwoord Dutch, Flemish
- tweelingwoord Dutch, Flemish
- uiteraard Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- vaanvoerder Dutch, Flemish
- venusjanker Dutch, Flemish
- voegwoord Dutch, Flemish
- voeren Dutch, Flemish
- voering Dutch, Flemish
- voerman Dutch, Flemish
- voertaal Dutch, Flemish
- voertuig Dutch, Flemish
- volvoeren Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- wachtwoord Dutch, Flemish
- wegvoeren Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woordafbreking Dutch, Flemish
- woorddeel Dutch, Flemish
- woordenboek Dutch, Flemish
- woordenschat Dutch, Flemish
- woordenstrijd Dutch, Flemish
- woordenstroom Dutch, Flemish
- woordenwisseling Dutch, Flemish
- woordgrap Dutch, Flemish
- woordgroep Dutch, Flemish
- woordklasse Dutch, Flemish
- woordsoort Dutch, Flemish
- woordspeling Dutch, Flemish
- woordvorming Dutch, Flemish
- zwerfwoord Dutch, Flemish
- voeren Middle Dutch
- wort Middle Dutch
- woord Afrikaans
- wort Old Dutch
- wortu Sranan Tongo
- er
- woord
- voeren
- WAO'er
- erheen
- voering
- druiper
- jawoord
- voerman
- nawoord
- voertaal
- afvoeren
- opvoeren
- lidwoord
- telwoord
- mee-eter
- erfwoord
- paswoord
- bijwoord
- invoeren
- erewoord
- voertuig
- woordgrap
- eruitzien
- uiteraard
- werkwoord
- naamwoord
- ontvoeren
- evenwoord
- uitvoeren
- voegwoord
- stopwoord
- wegvoeren
- rijmwoord
- woorddeel
- dankwoord
- kastwoord
- trefwoord
- codewoord
- maatwoord
- leenwoord
- voorwoord
- aanvoeren
- volvoeren
- rietdekker
- doorvoeren
- spookwoord
- woordsoort
- grondwoord
- overvoeren
- toverwoord
- taboewoord
- wachtwoord
- zwerfwoord
- woordgroep
- redevoering
- woordklasse
- venusjanker
- vaanvoerder
- woordenboek
- letterwoord
- scheldwoord
- spreekwoord
- woordvorming
- woordspeling
- cultuurwoord
- functiewoord
- woordenschat
- bevelvoerder
- gezagvoerder
- bewindvoerder
- woordenstroom
- woordenstrijd
- tweelingwoord
- bastaardwoord
- voornaamwoord
- woordafbreking
- woordenwisseling
- hoedanigheidswoord