nakijken
Dutch (Brabantic)
/ˈnaːˌkɛi̯.kə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to check, to review
- (transitive) to grade, to mark to review tests or assignments to determine marks
- (transitive) to look back at
Etymology
Compound from Dutch, Flemish na (after, near, subsequent to, close, according to, post-, after-) + Dutch, Flemish kijken (look, wach).
Origin
Dutch (Brabantic)
kijken
Gloss
look, wach
Concept
Semantic Field
Sense perception
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankijken Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- achteromkijken Dutch, Flemish
- achteruitkijkspiegel Dutch, Flemish
- afkijken Dutch, Flemish
- bekijken Dutch, Flemish
- comakijken Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- kiekeboe Dutch, Flemish
- kijkdoos Dutch, Flemish
- kijken Dutch, Flemish
- kijker Dutch, Flemish
- kijkoperatie Dutch, Flemish
- kijkspel Dutch, Flemish
- klokkijken Dutch, Flemish
- na Dutch, Flemish
- na-apen Dutch, Flemish
- nabeurs Dutch, Flemish
- nabewerken Dutch, Flemish
- nablijven Dutch, Flemish
- nabootsen Dutch, Flemish
- nadeel Dutch, Flemish
- nadenken Dutch, Flemish
- naderhand Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- nadorst Dutch, Flemish
- nadruk Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- nagalm Dutch, Flemish
- nageboorte Dutch, Flemish
- nagedachtenis Dutch, Flemish
- nagerecht Dutch, Flemish
- nageslacht Dutch, Flemish
- nagras Dutch, Flemish
- nahouden Dutch, Flemish
- najaar Dutch, Flemish
- najagen Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nakroost Dutch, Flemish
- nalaten Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- nanacht Dutch, Flemish
- naoorlogs Dutch, Flemish
- napraten Dutch, Flemish
- nareis Dutch, Flemish
- nareizen Dutch, Flemish
- narekenen Dutch, Flemish
- naschok Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- naslag Dutch, Flemish
- nasleep Dutch, Flemish
- nasmaak Dutch, Flemish
- nasmaken Dutch, Flemish
- naspel Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- nastreven Dutch, Flemish
- nasynchroniseren Dutch, Flemish
- natafelen Dutch, Flemish
- navolgen Dutch, Flemish
- navragen Dutch, Flemish
- nawee Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- nazaat Dutch, Flemish
- nazeggen Dutch, Flemish
- nazinderen Dutch, Flemish
- nazomer Dutch, Flemish
- nazorg Dutch, Flemish
- neerkijken Dutch, Flemish
- omkijken Dutch, Flemish
- opkijken Dutch, Flemish
- overkijken Dutch, Flemish
- terugkijken Dutch, Flemish
- toekijken Dutch, Flemish
- uitkijken Dutch, Flemish
- verkijken Dutch, Flemish
- vooruitkijken Dutch, Flemish
- wegkijken Dutch, Flemish
- kiken Middle Dutch
- kyk Afrikaans
- *nāh Old Dutch
- na
- nawee
- nareis
- nagaan
- nagalm
- nadoen
- nadruk
- kijken
- kijker
- nazaat
- nagras
- najaar
- nazorg
- naspel
- naslag
- nadeel
- nanacht
- namaken
- najagen
- naslaan
- nazomer
- nasmaak
- nalaten
- na-apen
- nakomen
- naschok
- nadorst
- nawoord
- nabeurs
- nasleep
- nakroost
- kijkspel
- opkijken
- nadenken
- nahouden
- kiekeboe
- kijkdoos
- navolgen
- navragen
- nareizen
- omkijken
- nazeggen
- napraten
- afkijken
- achterna
- nasmaken
- nasporen
- bekijken
- aankijken
- wegkijken
- naderhand
- naoorlogs
- nablijven
- verkijken
- toekijken
- nabootsen
- uitkijken
- natafelen
- nagerecht
- narekenen
- nastreven
- neerkijken
- overkijken
- nabewerken
- klokkijken
- nazinderen
- comakijken
- nageslacht
- nageboorte
- terugkijken
- doorkijkjurk
- kijkoperatie
- doorkijkbloes
- nagedachtenis
- vooruitkijken
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- achteromkijken
- doorkijkkleding
- nasynchroniseren
- achteruitkijkspiegel