bijwoord
Dutch (Brabantic)
/ˈbɛi̯.ʋoːrt/
noun
Definitions
- adverb
- (obsolete) proverb
Etymology
Inherited from Middle Dutch biwoort compound from Dutch, Flemish bij (bee, by, additional, side, next to, near, with, nearby, at) + Dutch, Flemish woord (word).
Origin
Dutch (Brabantic)
woord
Gloss
word
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
辞
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- byword English
- word English
- bastaardwoord Dutch, Flemish
- bij Dutch, Flemish
- bijbaan Dutch, Flemish
- bijbedoeling Dutch, Flemish
- bijbehorend Dutch, Flemish
- bijbrengen Dutch, Flemish
- bijdehand Dutch, Flemish
- bijdragen Dutch, Flemish
- bijdrukken Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- bijenarend Dutch, Flemish
- bijendrom Dutch, Flemish
- bijeneter Dutch, Flemish
- bijenhoning Dutch, Flemish
- bijenhouder Dutch, Flemish
- bijenhuif Dutch, Flemish
- bijenkast Dutch, Flemish
- bijenkolonie Dutch, Flemish
- bijenkorf Dutch, Flemish
- bijenmelk Dutch, Flemish
- bijennest Dutch, Flemish
- bijensterfte Dutch, Flemish
- bijenvolk Dutch, Flemish
- bijenwas Dutch, Flemish
- bijenzwerm Dutch, Flemish
- bijfiguur Dutch, Flemish
- bijgebouw Dutch, Flemish
- bijgeloof Dutch, Flemish
- bijgenaamd Dutch, Flemish
- bijgerecht Dutch, Flemish
- bijgoochem Dutch, Flemish
- bijhelpen Dutch, Flemish
- bijhouden Dutch, Flemish
- bijkeuken Dutch, Flemish
- bijklank Dutch, Flemish
- bijklussen Dutch, Flemish
- bijknippen Dutch, Flemish
- bijkomen Dutch, Flemish
- bijkomend Dutch, Flemish
- bijland Dutch, Flemish
- bijleren Dutch, Flemish
- bijnaam Dutch, Flemish
- bijnier Dutch, Flemish
- bijproduct Dutch, Flemish
- bijrol Dutch, Flemish
- bijschaduw Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- bijschrift Dutch, Flemish
- bijspijkeren Dutch, Flemish
- bijstaan Dutch, Flemish
- bijstand Dutch, Flemish
- bijstellen Dutch, Flemish
- bijtanken Dutch, Flemish
- bijtellen Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bijvak Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- bijverdienste Dutch, Flemish
- bijverschijnsel Dutch, Flemish
- bijvoegen Dutch, Flemish
- bijvrouw Dutch, Flemish
- bijwerken Dutch, Flemish
- bijwerking Dutch, Flemish
- bijwijf Dutch, Flemish
- bijwonen Dutch, Flemish
- bijwoordelijk Dutch, Flemish
- bijzaak Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- bijzin Dutch, Flemish
- bijzitten Dutch, Flemish
- bijzon Dutch, Flemish
- bijzonder Dutch, Flemish
- codewoord Dutch, Flemish
- cultuurwoord Dutch, Flemish
- dankwoord Dutch, Flemish
- dichtbij Dutch, Flemish
- erewoord Dutch, Flemish
- erfwoord Dutch, Flemish
- evenwoord Dutch, Flemish
- functiewoord Dutch, Flemish
- grondwoord Dutch, Flemish
- hoedanigheidswoord Dutch, Flemish
- hommelbij Dutch, Flemish
- honingbij Dutch, Flemish
- jawoord Dutch, Flemish
- kastwoord Dutch, Flemish
- kortbij Dutch, Flemish
- leenwoord Dutch, Flemish
- letterwoord Dutch, Flemish
- lidwoord Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- naamwoord Dutch, Flemish
- nawoord Dutch, Flemish
- paswoord Dutch, Flemish
- rijmwoord Dutch, Flemish
- scheldwoord Dutch, Flemish
- slobkousbij Dutch, Flemish
- spookwoord Dutch, Flemish
- spreekwoord Dutch, Flemish
- stopwoord Dutch, Flemish
- taboewoord Dutch, Flemish
- telwoord Dutch, Flemish
- toverwoord Dutch, Flemish
- trefwoord Dutch, Flemish
- tweelingwoord Dutch, Flemish
- vlakbij Dutch, Flemish
- voegwoord Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- voorzetsel Dutch, Flemish
- voorzetselbijwoord Dutch, Flemish
- wachtwoord Dutch, Flemish
- werkwoord Dutch, Flemish
- woord Dutch, Flemish
- woordafbreking Dutch, Flemish
- woorddeel Dutch, Flemish
- woordenboek Dutch, Flemish
- woordenschat Dutch, Flemish
- woordenstrijd Dutch, Flemish
- woordenstroom Dutch, Flemish
- woordenwisseling Dutch, Flemish
- woordgrap Dutch, Flemish
- woordgroep Dutch, Flemish
- woordklasse Dutch, Flemish
- woordsoort Dutch, Flemish
- woordspeling Dutch, Flemish
- woordvoerder Dutch, Flemish
- woordvorming Dutch, Flemish
- zandbij Dutch, Flemish
- zwerfwoord Dutch, Flemish
- byword Middle English
- bi Middle Dutch
- biwoort Middle Dutch
- wort Middle Dutch
- by Afrikaans
- bywoord Afrikaans
- woord Afrikaans
- wort Old Dutch
- wortu Sranan Tongo
- bij
- woord
- bijeen
- bijzin
- bijvak
- bijrol
- bijzon
- bijnier
- jawoord
- vlakbij
- bijbaan
- bijwijf
- bijnaam
- zandbij
- bijland
- nawoord
- kortbij
- bijzaak
- bijstaan
- bijtijds
- erfwoord
- bijenwas
- bijstand
- bijleren
- bijwonen
- lidwoord
- bijkomen
- telwoord
- paswoord
- bijvrouw
- bijklank
- erewoord
- dichtbij
- bijenvolk
- werkwoord
- hommelbij
- bijfiguur
- bijhouden
- bijeneter
- voegwoord
- bijvoegen
- rijmwoord
- woorddeel
- dankwoord
- bijwerken
- trefwoord
- maatwoord
- leenwoord
- bijdehand
- bijkomend
- bijenkast
- bijendrom
- bijzitten
- honingbij
- woordgrap
- bijhelpen
- bijgebouw
- bijtellen
- naamwoord
- bijtanken
- bijzonder
- evenwoord
- bijgeloof
- stopwoord
- kastwoord
- bijdragen
- bijvallen
- codewoord
- bijenkorf
- bijenhuif
- voorwoord
- bijennest
- bijkeuken
- bijzetten
- bijenmelk
- bijknippen
- bijenzwerm
- spookwoord
- bijdrukken
- bijproduct
- bijstellen
- bijschrift
- voorzetsel
- woordsoort
- bijbrengen
- zwerfwoord
- bijenarend
- bijgoochem
- bijklussen
- bijgenaamd
- bijgerecht
- bijschaduw
- grondwoord
- toverwoord
- taboewoord
- wachtwoord
- bijwerking
- woordgroep
- woordklasse
- bijbehorend
- woordenboek
- spreekwoord
- slobkousbij
- bijenhoning
- bijschieten
- letterwoord
- scheldwoord
- bijenhouder
- bijspijkeren
- woordvoerder
- cultuurwoord
- functiewoord
- woordvorming
- woordspeling
- bijenkolonie
- bijensterfte
- woordenschat
- bijbedoeling
- bijwoordelijk
- woordenstroom
- woordenstrijd
- tweelingwoord
- bastaardwoord
- voornaamwoord
- bijverdienste
- woordafbreking
- bijverschijnsel
- woordenwisseling
- hoedanigheidswoord
- voorzetselbijwoord