vastgoed
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- real estate
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vast (fixed, stuck, stable, steady, solid, resistant, secure) + Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity).
Origin
Dutch (Brabantic)
goed
Gloss
good, goods, ware, property, well, commodity
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
良, 善
Emoji
🦸 🦸♀️ 🦸♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Bijbelvast Dutch, Flemish
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedgelovig Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedlachs Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- honkvast Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nachtgoed Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- rotsvast Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- standvastig Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- vast Dutch, Flemish
- vastberaden Dutch, Flemish
- vastbijten Dutch, Flemish
- vasthouden Dutch, Flemish
- vastknopen Dutch, Flemish
- vastlopen Dutch, Flemish
- vastplakken Dutch, Flemish
- vaststellen Dutch, Flemish
- vastvoetig Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- vastzitten Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- goet Middle Dutch
- vast Middle Dutch
- goed Afrikaans
- vas Afrikaans
- goed
- vast
- wasgoed
- erfgoed
- keigoed
- goedwil
- witgoed
- leengoed
- goedheid
- honkvast
- goedmens
- weervast
- theegoed
- zaaigoed
- rotsvast
- landgoed
- ondergoed
- goedmaken
- goedlachs
- bovengoed
- vastlopen
- beddegoed
- steengoed
- speelgoed
- snoepgoed
- nachtgoed
- strooigoed
- vastzitten
- vastvoetig
- suikergoed
- linnengoed
- gemeengoed
- goedaardig
- beddengoed
- vastbijten
- vasthouden
- Bijbelvast
- goedhartig
- vastknopen
- bruidsgoed
- goedkeuren
- vastzetten
- vaststellen
- vastberaden
- vastplakken
- goedgelovig
- standvastig
- gedachtegoed
- goedertieren
- goedheiligman
- goederenwagon
- goednieuwsshow