wasgoed
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɑs.xut/
noun
Definitions
- laundry that which needs to be laundered
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wassen (wash, grow, launder, grown, increase) + Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity).
Origin
Dutch (Brabantic)
goed
Gloss
good, goods, ware, property, well, commodity
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
良, 善
Emoji
🦸 🦸♀️ 🦸♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanwassen Dutch, Flemish
- afwassen Dutch, Flemish
- autowasstraat Dutch, Flemish
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- gewas Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedgelovig Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedlachs Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nachtgoed Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- ontwassen Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- volwassen Dutch, Flemish
- wasautomaat Dutch, Flemish
- wasbak Dutch, Flemish
- wasbeer Dutch, Flemish
- wasbenzine Dutch, Flemish
- wasdom Dutch, Flemish
- wasgelegenheid Dutch, Flemish
- washand Dutch, Flemish
- waskeuken Dutch, Flemish
- waskom Dutch, Flemish
- wasmachine Dutch, Flemish
- wasmiddel Dutch, Flemish
- waspoeder Dutch, Flemish
- wassen Dutch, Flemish
- wassenaar Dutch, Flemish
- wasser Dutch, Flemish
- wasserij Dutch, Flemish
- wasstraat Dutch, Flemish
- wastafel Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- zakkenwasser Dutch, Flemish
- goet Middle Dutch
- wasschen Middle Dutch
- goed Afrikaans
- goed
- gewas
- wassen
- wasbak
- wasser
- waskom
- wasdom
- erfgoed
- keigoed
- wasbeer
- washand
- goedwil
- witgoed
- leengoed
- wasserij
- goedheid
- wastafel
- goedmens
- theegoed
- afwassen
- zaaigoed
- vastgoed
- landgoed
- ondergoed
- wasmiddel
- witwassen
- goedmaken
- waskeuken
- waspoeder
- ontwassen
- goedlachs
- aanwassen
- bovengoed
- beddegoed
- wasstraat
- volwassen
- steengoed
- speelgoed
- wassenaar
- snoepgoed
- nachtgoed
- strooigoed
- suikergoed
- wasbenzine
- gemeengoed
- linnengoed
- wasmachine
- goedaardig
- beddengoed
- goedhartig
- bruidsgoed
- goedkeuren
- wasautomaat
- goedgelovig
- gedachtegoed
- schoonwassen
- zakkenwasser
- goedertieren
- goedheiligman
- autowasstraat
- goederenwagon
- wasgelegenheid
- goednieuwsshow