vaststellen
Dutch (Brabantic)
/ˈvɑ(s)ˈstɛ.lə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to determine, to ascertain
- (transitive) to set, to establish
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vast (fixed, stuck, stable, steady, solid, resistant, secure) + Dutch, Flemish stellen (state, set, place, put, taking).
Origin
Dutch (Brabantic)
stellen
Gloss
state, set, place, put, taking
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Bijbelvast Dutch, Flemish
- aanstellen Dutch, Flemish
- afstellen Dutch, Flemish
- belangstellen Dutch, Flemish
- belangstelling Dutch, Flemish
- bestellen Dutch, Flemish
- bijstellen Dutch, Flemish
- blootstellen Dutch, Flemish
- daarstellen Dutch, Flemish
- gelijkstelling Dutch, Flemish
- geruststellen Dutch, Flemish
- herstellen Dutch, Flemish
- honkvast Dutch, Flemish
- instellen Dutch, Flemish
- leerstellig Dutch, Flemish
- nevenstelling Dutch, Flemish
- onderstellen Dutch, Flemish
- ontstellen Dutch, Flemish
- opstellen Dutch, Flemish
- rotsvast Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- scherpstellen Dutch, Flemish
- standvastig Dutch, Flemish
- stelkunde Dutch, Flemish
- stellen Dutch, Flemish
- stellig Dutch, Flemish
- stelling Dutch, Flemish
- stelregel Dutch, Flemish
- stelsel Dutch, Flemish
- teleurstellen Dutch, Flemish
- terechtstellen Dutch, Flemish
- terugstellen Dutch, Flemish
- uitstellen Dutch, Flemish
- vast Dutch, Flemish
- vastberaden Dutch, Flemish
- vastbijten Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- vasthouden Dutch, Flemish
- vastknopen Dutch, Flemish
- vastlopen Dutch, Flemish
- vastplakken Dutch, Flemish
- vaststelling Dutch, Flemish
- vastvoetig Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- vastzitten Dutch, Flemish
- veronderstellen Dutch, Flemish
- verstellen Dutch, Flemish
- vooronderstellen Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- zekerstellen Dutch, Flemish
- stellen Middle Dutch
- vast Middle Dutch
- vas Afrikaans
- vast
- stellig
- stelsel
- stellen
- vastgoed
- stelling
- honkvast
- weervast
- rotsvast
- stelkunde
- stelregel
- opstellen
- vastlopen
- instellen
- bestellen
- afstellen
- uitstellen
- vastzitten
- verstellen
- vasthouden
- vastbijten
- herstellen
- bijstellen
- vastzetten
- vastvoetig
- ontstellen
- aanstellen
- Bijbelvast
- vastknopen
- vastberaden
- daarstellen
- voorstellen
- vastplakken
- leerstellig
- standvastig
- blootstellen
- vaststelling
- zekerstellen
- onderstellen
- terugstellen
- samenstellen
- belangstellen
- geruststellen
- scherpstellen
- teleurstellen
- nevenstelling
- gelijkstelling
- terechtstellen
- belangstelling
- veronderstellen
- vooronderstellen