goedlachs
Dutch (Brabantic)
/ɣutˈlɑxs/
adj
Definitions
- given to laughter, joyful
- cheerful, regardless whether there is any reason for joy
Etymology
Affix from Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity) + Dutch, Flemish lachen (laugh).
Origin
Dutch (Brabantic)
lachen
Gloss
laugh
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Action/Process
Emoji
😂 😅 😆 🤣 😹
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanlachen Dutch, Flemish
- aflachen Dutch, Flemish
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- belachen Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- gelach Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedgelovig Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- lachen Dutch, Flemish
- lacherig Dutch, Flemish
- lachgas Dutch, Flemish
- lachvalk Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nachtgoed Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- schaterlachen Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- toelachen Dutch, Flemish
- uitlachen Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- goet Middle Dutch
- lachen Middle Dutch
- goed Afrikaans
- lag Afrikaans
- goed
- gelach
- lachen
- wasgoed
- erfgoed
- lachgas
- keigoed
- goedwil
- witgoed
- leengoed
- goedheid
- belachen
- goedmens
- lachvalk
- lacherig
- theegoed
- zaaigoed
- aflachen
- vastgoed
- landgoed
- ondergoed
- aanlachen
- goedmaken
- bovengoed
- beddegoed
- steengoed
- toelachen
- speelgoed
- snoepgoed
- uitlachen
- nachtgoed
- strooigoed
- suikergoed
- linnengoed
- gemeengoed
- goedaardig
- beddengoed
- goedhartig
- bruidsgoed
- goedkeuren
- goedgelovig
- gedachtegoed
- goedertieren
- schaterlachen
- goedheiligman
- goederenwagon
- goednieuwsshow