nachtgoed
Dutch (Brabantic)
/ˈnɑxt.xut/
noun
Definitions
- nightwear, nightclothes
Etymology
Compound from Dutch, Flemish nacht (night) + Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity).
Origin
Dutch (Brabantic)
goed
Gloss
good, goods, ware, property, well, commodity
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
良, 善
Emoji
🦸 🦸♀️ 🦸♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- dag-en-nachtevening Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedgelovig Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedlachs Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- huwelijksnacht Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- kerstnacht Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nacht Dutch, Flemish
- nachtactief Dutch, Flemish
- nachtapotheker Dutch, Flemish
- nachtblind Dutch, Flemish
- nachtblindheid Dutch, Flemish
- nachtbus Dutch, Flemish
- nachtclub Dutch, Flemish
- nachtdier Dutch, Flemish
- nachtelijk Dutch, Flemish
- nachtevening Dutch, Flemish
- nachthemd Dutch, Flemish
- nachtjapon Dutch, Flemish
- nachtmerrie Dutch, Flemish
- nachtpermissie Dutch, Flemish
- nachtpo Dutch, Flemish
- nachtpot Dutch, Flemish
- nachtroofdier Dutch, Flemish
- nachtroofvogel Dutch, Flemish
- nachtrust Dutch, Flemish
- nachtschade Dutch, Flemish
- nachttemperatuur Dutch, Flemish
- nachttrein Dutch, Flemish
- nachtval Dutch, Flemish
- nachtvlinder Dutch, Flemish
- nachtvorst Dutch, Flemish
- nachtvrijen Dutch, Flemish
- nachtwacht Dutch, Flemish
- nachtwaker Dutch, Flemish
- nachtzoen Dutch, Flemish
- nachtzwaluw Dutch, Flemish
- nanacht Dutch, Flemish
- nieuwjaarsnacht Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- poolnacht Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- goet Middle Dutch
- nacht Middle Dutch
- goed Afrikaans
- nag Afrikaans
- goed
- nacht
- wasgoed
- keigoed
- nanacht
- erfgoed
- nachtpo
- witgoed
- goedwil
- goedmens
- vastgoed
- nachtpot
- landgoed
- goedheid
- zaaigoed
- nachtbus
- leengoed
- nachtval
- theegoed
- poolnacht
- nachthemd
- nachtzoen
- speelgoed
- ondergoed
- nachtdier
- beddegoed
- nachtclub
- steengoed
- snoepgoed
- goedmaken
- goedlachs
- bovengoed
- nachtrust
- suikergoed
- bruidsgoed
- strooigoed
- nachtvorst
- nachtblind
- nachtjapon
- goedkeuren
- nachtwacht
- goedaardig
- nachttrein
- goedhartig
- nachtelijk
- linnengoed
- gemeengoed
- beddengoed
- kerstnacht
- nachtwaker
- goedgelovig
- nachtvrijen
- nachtactief
- nachtschade
- nachtmerrie
- nachtzwaluw
- gedachtegoed
- nachtvlinder
- nachtevening
- goedertieren
- goedheiligman
- nachtroofdier
- goederenwagon
- huwelijksnacht
- goednieuwsshow
- nachtpermissie
- nachtroofvogel
- nachtblindheid
- nachtapotheker
- nieuwjaarsnacht
- nachttemperatuur
- dag-en-nachtevening