witgoed
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɪt.xut/
noun
Definitions
- (collective) white fabrics and clothes
- (collective) kitchen appliances and laundry appliances, that are devices that are often white or of a light colour
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wit (white) + Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity).
Origin
Dutch (Brabantic)
goed
Gloss
good, goods, ware, property, well, commodity
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
良, 善
Emoji
🦸 🦸♀️ 🦸♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- witloof English
- Dubbel Wit Dutch, Flemish
- Dubbelwit Dutch, Flemish
- Sneeuwwitje Dutch, Flemish
- Wit-Rusland Dutch, Flemish
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- eiwit Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedgelovig Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedlachs Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- hagelwit Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- lijkwit Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nachtgoed Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- oogwit Dutch, Flemish
- roomwit Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- spierwit Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- wijting Dutch, Flemish
- wit Dutch, Flemish
- witbier Dutch, Flemish
- witbrood Dutch, Flemish
- witgat Dutch, Flemish
- witgoud Dutch, Flemish
- witheet Dutch, Flemish
- witkopmeeuw Dutch, Flemish
- witkopzeearend Dutch, Flemish
- witlof Dutch, Flemish
- witsnuitlibel Dutch, Flemish
- wittebrood Dutch, Flemish
- witten Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- goet Middle Dutch
- wit Middle Dutch
- goed Afrikaans
- wit Afrikaans
- wit
- goed
- eiwit
- oogwit
- witlof
- witten
- witgat
- wasgoed
- erfgoed
- wijting
- witheet
- witbier
- witgoud
- roomwit
- keigoed
- lijkwit
- goedwil
- leengoed
- goedheid
- spierwit
- goedmens
- hagelwit
- theegoed
- witbrood
- zaaigoed
- vastgoed
- landgoed
- ondergoed
- witwassen
- goedmaken
- goedlachs
- bovengoed
- beddegoed
- steengoed
- speelgoed
- snoepgoed
- Dubbelwit
- nachtgoed
- strooigoed
- suikergoed
- wittebrood
- linnengoed
- gemeengoed
- goedaardig
- beddengoed
- goedhartig
- Dubbel Wit
- bruidsgoed
- goedkeuren
- Wit-Rusland
- goedgelovig
- Sneeuwwitje
- witkopmeeuw
- gedachtegoed
- goedertieren
- goedheiligman
- goederenwagon
- witsnuitlibel
- witkopzeearend
- goednieuwsshow