goedgelovig
Dutch (Brabantic)
/ˌɣut.xəˈloː.vəx/
adj
Definitions
- credulous, gullible
Etymology
Compound from Dutch, Flemish goed (good, goods, ware, property, well, commodity) + Dutch, Flemish gelovig, goed (good, goods, ware, property, well, commodity) + Dutch, Flemish geloof (faith).
Origin
Dutch (Brabantic)
geloof
Gloss
faith
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- beddegoed Dutch, Flemish
- beddengoed Dutch, Flemish
- bijgeloof Dutch, Flemish
- bovengoed Dutch, Flemish
- bruidsgoed Dutch, Flemish
- erfgoed Dutch, Flemish
- gedachtegoed Dutch, Flemish
- geloof Dutch, Flemish
- geloofsafval Dutch, Flemish
- geloofsbelijdenis Dutch, Flemish
- geloofsgenoot Dutch, Flemish
- geloofsgenote Dutch, Flemish
- geloofsijver Dutch, Flemish
- geloofsovertuiger Dutch, Flemish
- geloofsovertuiging Dutch, Flemish
- geloofwaardig Dutch, Flemish
- gelovig Dutch, Flemish
- gemeengoed Dutch, Flemish
- godgelovig Dutch, Flemish
- goed Dutch, Flemish
- goedaardig Dutch, Flemish
- goederenwagon Dutch, Flemish
- goedertieren Dutch, Flemish
- goedhartig Dutch, Flemish
- goedheid Dutch, Flemish
- goedheiligman Dutch, Flemish
- goedkeuren Dutch, Flemish
- goedlachs Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- goedmens Dutch, Flemish
- goednieuwsshow Dutch, Flemish
- goedwil Dutch, Flemish
- keigoed Dutch, Flemish
- landgoed Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- linnengoed Dutch, Flemish
- nachtgoed Dutch, Flemish
- ondergoed Dutch, Flemish
- ongelovig Dutch, Flemish
- overgeloof Dutch, Flemish
- sleurgeloof Dutch, Flemish
- snoepgoed Dutch, Flemish
- speelgoed Dutch, Flemish
- steengoed Dutch, Flemish
- strooigoed Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- theegoed Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- wangeloof Dutch, Flemish
- wangelovig Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- zaaigoed Dutch, Flemish
- gelôve Middle Dutch
- gelôvich Middle Dutch
- goet Middle Dutch
- gelowig Afrikaans
- goed Afrikaans
- goed
- geloof
- wasgoed
- gelovig
- keigoed
- goedwil
- erfgoed
- witgoed
- goedheid
- goedmens
- zaaigoed
- vastgoed
- leengoed
- theegoed
- landgoed
- beddegoed
- steengoed
- speelgoed
- bijgeloof
- snoepgoed
- nachtgoed
- ondergoed
- goedmaken
- wangeloof
- ongelovig
- goedlachs
- bovengoed
- suikergoed
- goedaardig
- goedhartig
- bruidsgoed
- strooigoed
- linnengoed
- gemeengoed
- overgeloof
- beddengoed
- wangelovig
- godgelovig
- goedkeuren
- sleurgeloof
- gedachtegoed
- geloofsafval
- goedertieren
- geloofsijver
- goedheiligman
- goederenwagon
- geloofwaardig
- geloofsgenoot
- geloofsgenote
- goednieuwsshow
- geloofsbelijdenis
- geloofsovertuiger
- geloofsovertuiging