vastlopen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to run aground
- to jam
- (computing) to hang to stop functioning
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vast (fixed, stuck, stable, steady, solid, resistant, secure) + Dutch, Flemish lopen (walk, run, stream).
Origin
Dutch (Brabantic)
lopen
Gloss
walk, run, stream
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
🚶 🚶 🚶♀️ 🚶♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Bijbelvast Dutch, Flemish
- aflopen Dutch, Flemish
- belopen Dutch, Flemish
- bliklopen Dutch, Flemish
- doodlopen Dutch, Flemish
- doorlopen Dutch, Flemish
- hardlopen Dutch, Flemish
- honkvast Dutch, Flemish
- leeglopen Dutch, Flemish
- loopafstand Dutch, Flemish
- loopband Dutch, Flemish
- loopfiets Dutch, Flemish
- loopgraaf Dutch, Flemish
- loopjongen Dutch, Flemish
- loopneus Dutch, Flemish
- looppas Dutch, Flemish
- loops Dutch, Flemish
- loopvogel Dutch, Flemish
- lopen Dutch, Flemish
- loper Dutch, Flemish
- meelopen Dutch, Flemish
- mislopen Dutch, Flemish
- naaktloper Dutch, Flemish
- omlopen Dutch, Flemish
- onderlopen Dutch, Flemish
- ontlopen Dutch, Flemish
- oplopen Dutch, Flemish
- overlopen Dutch, Flemish
- rondlopen Dutch, Flemish
- rotsvast Dutch, Flemish
- standvastig Dutch, Flemish
- teruglopen Dutch, Flemish
- toelopen Dutch, Flemish
- uiteenlopen Dutch, Flemish
- uitlopen Dutch, Flemish
- vast Dutch, Flemish
- vastberaden Dutch, Flemish
- vastbijten Dutch, Flemish
- vastgoed Dutch, Flemish
- vasthouden Dutch, Flemish
- vastknopen Dutch, Flemish
- vastplakken Dutch, Flemish
- vaststellen Dutch, Flemish
- vastvoetig Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- vastzitten Dutch, Flemish
- verlopen Dutch, Flemish
- vollopen Dutch, Flemish
- wadlopen Dutch, Flemish
- weervast Dutch, Flemish
- weglopen Dutch, Flemish
- lôpen Middle Dutch
- vast Middle Dutch
- vas Afrikaans
- vast
- loper
- loops
- lopen
- omlopen
- oplopen
- looppas
- belopen
- aflopen
- verlopen
- mislopen
- weglopen
- ontlopen
- toelopen
- honkvast
- uitlopen
- loopband
- vollopen
- meelopen
- weervast
- vastgoed
- rotsvast
- loopneus
- wadlopen
- doorlopen
- loopfiets
- rondlopen
- bliklopen
- loopvogel
- leeglopen
- overlopen
- loopgraaf
- doodlopen
- hardlopen
- onderlopen
- vastzitten
- vastvoetig
- loopjongen
- vasthouden
- vastbijten
- naaktloper
- Bijbelvast
- teruglopen
- vastknopen
- vastzetten
- vaststellen
- vastberaden
- loopafstand
- vastplakken
- uiteenlopen
- standvastig