bijgebouw
Dutch (Brabantic)
/ˈbɛi̯.ɣəˌbɑu̯/
noun
Definitions
- outbuilding
Etymology
Compound from Dutch, Flemish bij (bee, by, additional, side, next to, near, with, nearby, at) + Dutch, Flemish gebouw (building).
Origin
Dutch (Brabantic)
gebouw
Gloss
building
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
舎
Emoji
🏘️ 🏙️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bij Dutch, Flemish
- bijbaan Dutch, Flemish
- bijbedoeling Dutch, Flemish
- bijbehorend Dutch, Flemish
- bijbrengen Dutch, Flemish
- bijdehand Dutch, Flemish
- bijdragen Dutch, Flemish
- bijdrukken Dutch, Flemish
- bijeen Dutch, Flemish
- bijenarend Dutch, Flemish
- bijendrom Dutch, Flemish
- bijeneter Dutch, Flemish
- bijenhoning Dutch, Flemish
- bijenhouder Dutch, Flemish
- bijenhuif Dutch, Flemish
- bijenkast Dutch, Flemish
- bijenkolonie Dutch, Flemish
- bijenkorf Dutch, Flemish
- bijenmelk Dutch, Flemish
- bijennest Dutch, Flemish
- bijensterfte Dutch, Flemish
- bijenvolk Dutch, Flemish
- bijenwas Dutch, Flemish
- bijenzwerm Dutch, Flemish
- bijfiguur Dutch, Flemish
- bijgeloof Dutch, Flemish
- bijgenaamd Dutch, Flemish
- bijgerecht Dutch, Flemish
- bijgoochem Dutch, Flemish
- bijhelpen Dutch, Flemish
- bijhouden Dutch, Flemish
- bijkeuken Dutch, Flemish
- bijklank Dutch, Flemish
- bijklussen Dutch, Flemish
- bijknippen Dutch, Flemish
- bijkomen Dutch, Flemish
- bijkomend Dutch, Flemish
- bijland Dutch, Flemish
- bijleren Dutch, Flemish
- bijnaam Dutch, Flemish
- bijnier Dutch, Flemish
- bijproduct Dutch, Flemish
- bijrol Dutch, Flemish
- bijschaduw Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- bijschrift Dutch, Flemish
- bijspijkeren Dutch, Flemish
- bijstaan Dutch, Flemish
- bijstand Dutch, Flemish
- bijstellen Dutch, Flemish
- bijtanken Dutch, Flemish
- bijtellen Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bijvak Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- bijverdienste Dutch, Flemish
- bijverschijnsel Dutch, Flemish
- bijvoegen Dutch, Flemish
- bijvrouw Dutch, Flemish
- bijwerken Dutch, Flemish
- bijwerking Dutch, Flemish
- bijwijf Dutch, Flemish
- bijwonen Dutch, Flemish
- bijwoord Dutch, Flemish
- bijzaak Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- bijzin Dutch, Flemish
- bijzitten Dutch, Flemish
- bijzon Dutch, Flemish
- bijzonder Dutch, Flemish
- concertgebouw Dutch, Flemish
- dichtbij Dutch, Flemish
- flatgebouw Dutch, Flemish
- gebouw Dutch, Flemish
- hommelbij Dutch, Flemish
- honingbij Dutch, Flemish
- hoofdgebouw Dutch, Flemish
- kortbij Dutch, Flemish
- operagebouw Dutch, Flemish
- parlementsgebouw Dutch, Flemish
- poortgebouw Dutch, Flemish
- slobkousbij Dutch, Flemish
- stationsgebouw Dutch, Flemish
- vlakbij Dutch, Flemish
- zandbij Dutch, Flemish
- bi Middle Dutch
- gebouwe Middle Dutch
- by Afrikaans
- gebou Afrikaans
- bij
- bijeen
- bijzin
- bijvak
- gebouw
- bijrol
- bijzon
- bijnier
- vlakbij
- bijbaan
- bijwijf
- bijnaam
- zandbij
- bijland
- kortbij
- bijzaak
- bijstaan
- bijtijds
- bijenwas
- bijstand
- bijleren
- bijwonen
- bijkomen
- bijvrouw
- bijwoord
- bijklank
- dichtbij
- bijenvolk
- hommelbij
- bijfiguur
- bijhouden
- bijeneter
- bijvoegen
- bijwerken
- bijdehand
- bijkomend
- bijenkast
- bijendrom
- bijzitten
- honingbij
- bijhelpen
- bijtellen
- bijtanken
- bijzonder
- bijgeloof
- bijdragen
- bijvallen
- bijenkorf
- bijenhuif
- bijennest
- bijkeuken
- bijzetten
- bijenmelk
- bijknippen
- bijenzwerm
- bijdrukken
- bijproduct
- bijstellen
- bijschrift
- flatgebouw
- bijbrengen
- bijenarend
- bijgoochem
- bijklussen
- bijgenaamd
- bijgerecht
- bijschaduw
- bijwerking
- bijbehorend
- poortgebouw
- slobkousbij
- bijenhoning
- bijschieten
- hoofdgebouw
- operagebouw
- bijenhouder
- bijspijkeren
- bijenkolonie
- bijensterfte
- bijbedoeling
- concertgebouw
- bijverdienste
- stationsgebouw
- bijverschijnsel
- parlementsgebouw