bevelvoerder
Dutch (Brabantic)
/bəˈvɛlˌvuːr.dər/
noun
Definitions
- commander, commanding officer
Etymology
Affix from Dutch, Flemish bevel (command, order) + Dutch, Flemish voeren (lead, line, feed, guide).
Origin
Dutch (Brabantic)
voeren
Gloss
lead, line, feed, guide
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
線
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanhoudingsbevel Dutch, Flemish
- aanvoeren Dutch, Flemish
- afvoeren Dutch, Flemish
- arrestatiebevel Dutch, Flemish
- bevel Dutch, Flemish
- bevelhebber Dutch, Flemish
- bevelhebster Dutch, Flemish
- bewindvoerder Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- dwangbevel Dutch, Flemish
- gezagvoerder Dutch, Flemish
- huiszoekingsbevel Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- ontvoeren Dutch, Flemish
- opperbevel Dutch, Flemish
- opvoeren Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- redevoering Dutch, Flemish
- uitvoeren Dutch, Flemish
- vaanvoerder Dutch, Flemish
- voeren Dutch, Flemish
- voering Dutch, Flemish
- voerman Dutch, Flemish
- voertaal Dutch, Flemish
- voertuig Dutch, Flemish
- volvoeren Dutch, Flemish
- wegvoeren Dutch, Flemish
- woordvoerder Dutch, Flemish
- beveel Middle Dutch
- voeren Middle Dutch
- bevel
- voeren
- voerman
- voering
- voertaal
- afvoeren
- opvoeren
- invoeren
- voertuig
- wegvoeren
- aanvoeren
- ontvoeren
- uitvoeren
- volvoeren
- overvoeren
- doorvoeren
- dwangbevel
- opperbevel
- bevelhebber
- redevoering
- vaanvoerder
- woordvoerder
- bevelhebster
- gezagvoerder
- bewindvoerder
- arrestatiebevel
- aanhoudingsbevel
- huiszoekingsbevel