trekvaart
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- barge-canal, especially for trekschuits
Etymology
Compound from Dutch, Flemish trekken (pull, draw, migrate, drag, tear, be windy, trek, air, pluck) + Dutch, Flemish vaart (navigation, sailing, journey, canal, way, trip, shipping, waterway, travel, going, a canal, a trip by boat).
Origin
Dutch (Brabantic)
vaart
Gloss
navigation, sailing, journey, canal, way, trip, shipping, waterway, travel, going, a canal, a trip by boat
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
旅
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Hemelvaartsdag Dutch, Flemish
- aandachttrekkerij Dutch, Flemish
- aantrekken Dutch, Flemish
- achteruitvaart Dutch, Flemish
- aftrekken Dutch, Flemish
- afvaart Dutch, Flemish
- bedevaart Dutch, Flemish
- betrekken Dutch, Flemish
- binnentrekken Dutch, Flemish
- binnenvaart Dutch, Flemish
- dagvaart Dutch, Flemish
- doortrekken Dutch, Flemish
- handelsvaart Dutch, Flemish
- hemelvaart Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- kaapvaart Dutch, Flemish
- kruisvaart Dutch, Flemish
- lijsttrekker Dutch, Flemish
- lostrekken Dutch, Flemish
- luchtvaart Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- onttrekken Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- pleziervaart Dutch, Flemish
- rechttrekken Dutch, Flemish
- rechtvaardig Dutch, Flemish
- rondtrekken Dutch, Flemish
- rondvaart Dutch, Flemish
- rotvaart Dutch, Flemish
- ruimtevaart Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- scheepvaart Dutch, Flemish
- snuivervaart Dutch, Flemish
- steuntrekker Dutch, Flemish
- strijdvaardig Dutch, Flemish
- terugtrekken Dutch, Flemish
- treintrekker Dutch, Flemish
- trekbiljart Dutch, Flemish
- trekdier Dutch, Flemish
- trekkast Dutch, Flemish
- trekken Dutch, Flemish
- trekker Dutch, Flemish
- trekpaard Dutch, Flemish
- trekpop Dutch, Flemish
- trekschuit Dutch, Flemish
- treksprinkhaan Dutch, Flemish
- trekvis Dutch, Flemish
- trekvogel Dutch, Flemish
- trekwild Dutch, Flemish
- trekzak Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- vaardig Dutch, Flemish
- vaart Dutch, Flemish
- vertrekken Dutch, Flemish
- voltrekken Dutch, Flemish
- voortrekken Dutch, Flemish
- voorttrekken Dutch, Flemish
- walvisvaart Dutch, Flemish
- welvaart Dutch, Flemish
- worteltrekken Dutch, Flemish
- zeevaart Dutch, Flemish
- couler French
- trecken Middle Dutch
- trekken Middle Dutch
- vāert Middle Dutch
- trek Afrikaans
- trèk Papiamentu
- vaart
- trekker
- trekzak
- trekken
- trekpop
- vaardig
- trekvis
- afvaart
- rotvaart
- welvaart
- trekkast
- zeevaart
- trekwild
- dagvaart
- trekdier
- trekpaard
- betrekken
- intrekken
- kaapvaart
- aftrekken
- trekvogel
- optrekken
- rondvaart
- omtrekken
- bedevaart
- trekschuit
- aantrekken
- uittrekken
- hemelvaart
- voltrekken
- luchtvaart
- kruisvaart
- lostrekken
- onttrekken
- vertrekken
- rondtrekken
- trekbiljart
- scheepvaart
- ruimtevaart
- walvisvaart
- doortrekken
- binnenvaart
- voortrekken
- overtrekken
- terugtrekken
- steuntrekker
- rechtvaardig
- voorttrekken
- treintrekker
- pleziervaart
- lijsttrekker
- snuivervaart
- handelsvaart
- rechttrekken
- samentrekken
- strijdvaardig
- binnentrekken
- worteltrekken
- Hemelvaartsdag
- achteruitvaart
- treksprinkhaan
- aandachttrekkerij