voortrekken
Dutch (Brabantic)
/ˈvoːrˌtrɛ.kə(n)/
verb
Definitions
- to favour, to show favouritism towards
Etymology
Compound from Dutch, Flemish voor (before, in front of, fore, in front, pre-, for, front, fore-, predecing) + Dutch, Flemish trekken (pull, draw, migrate, drag, tear, be windy, trek, air, pluck).
Origin
Dutch (Brabantic)
trekken
Gloss
pull, draw, migrate, drag, tear, be windy, trek, air, pluck
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
泪, 涙
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- für German
- aandachttrekkerij Dutch, Flemish
- aantrekken Dutch, Flemish
- aftrekken Dutch, Flemish
- betrekken Dutch, Flemish
- binnentrekken Dutch, Flemish
- doortrekken Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- lijsttrekker Dutch, Flemish
- lostrekken Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- onttrekken Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- rechttrekken Dutch, Flemish
- rondtrekken Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- steuntrekker Dutch, Flemish
- terugtrekken Dutch, Flemish
- tevoorschijn Dutch, Flemish
- treintrekker Dutch, Flemish
- trekbiljart Dutch, Flemish
- trekdier Dutch, Flemish
- trekkast Dutch, Flemish
- trekken Dutch, Flemish
- trekker Dutch, Flemish
- trekpaard Dutch, Flemish
- trekpop Dutch, Flemish
- trekschuit Dutch, Flemish
- treksprinkhaan Dutch, Flemish
- trekvaart Dutch, Flemish
- trekvis Dutch, Flemish
- trekvogel Dutch, Flemish
- trekwild Dutch, Flemish
- trekzak Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- vertrekken Dutch, Flemish
- voltrekken Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- vooraanzicht Dutch, Flemish
- voorarrest Dutch, Flemish
- vooravond Dutch, Flemish
- voorbaat Dutch, Flemish
- voorbarig Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- voorbehoedsmiddel Dutch, Flemish
- voorbehouden Dutch, Flemish
- voorbereiden Dutch, Flemish
- voorbeurs Dutch, Flemish
- voorbillen Dutch, Flemish
- voorbinden Dutch, Flemish
- voorbips Dutch, Flemish
- voorbode Dutch, Flemish
- voordat Dutch, Flemish
- voordeel Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- voordeur Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- voordragen Dutch, Flemish
- voordringen Dutch, Flemish
- vooreergisteren Dutch, Flemish
- voorfase Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voorgebergte Dutch, Flemish
- voorgerecht Dutch, Flemish
- voorgeschiedenis Dutch, Flemish
- voorgeslacht Dutch, Flemish
- voorgevel Dutch, Flemish
- voorgeven Dutch, Flemish
- voorgevoel Dutch, Flemish
- voorgrond Dutch, Flemish
- voorhamer Dutch, Flemish
- voorhang Dutch, Flemish
- voorhangen Dutch, Flemish
- voorhanger Dutch, Flemish
- voorhebben Dutch, Flemish
- voorheen Dutch, Flemish
- voorhistorisch Dutch, Flemish
- voorhoede Dutch, Flemish
- voorhoofd Dutch, Flemish
- voorhuid Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- voorijlig Dutch, Flemish
- voorinschrijving Dutch, Flemish
- voorjaar Dutch, Flemish
- voorkant Dutch, Flemish
- voorkasteel Dutch, Flemish
- voorkennis Dutch, Flemish
- voorkeur Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voorkoop Dutch, Flemish
- voorlaadgeweer Dutch, Flemish
- voorlader Dutch, Flemish
- voorleggen Dutch, Flemish
- voorletter Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- voorlid Dutch, Flemish
- voorliefde Dutch, Flemish
- voorliegen Dutch, Flemish
- voorloper Dutch, Flemish
- voormalig Dutch, Flemish
- voorman Dutch, Flemish
- voormiddag Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voornemen Dutch, Flemish
- vooroordeel Dutch, Flemish
- vooroorlogs Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- voorouder Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- voorpoot Dutch, Flemish
- voorpret Dutch, Flemish
- voorprogramma Dutch, Flemish
- voorraad Dutch, Flemish
- voorrecht Dutch, Flemish
- voorronde Dutch, Flemish
- voorruit Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- voorschot Dutch, Flemish
- voorschrift Dutch, Flemish
- voorschrijven Dutch, Flemish
- voorsorteren Dutch, Flemish
- voorspel Dutch, Flemish
- voorspoed Dutch, Flemish
- voorspook Dutch, Flemish
- voorsprong Dutch, Flemish
- voorstaan Dutch, Flemish
- voorstad Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- voorsteven Dutch, Flemish
- voorteken Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- voortouw Dutch, Flemish
- voortreffelijk Dutch, Flemish
- voortrekkerij Dutch, Flemish
- voorttrekken Dutch, Flemish
- voortuin Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- voorvader Dutch, Flemish
- voorval Dutch, Flemish
- voorvechtster Dutch, Flemish
- voorverwarmen Dutch, Flemish
- voorvocht Dutch, Flemish
- voorvork Dutch, Flemish
- voorwaar Dutch, Flemish
- voorwaarts Dutch, Flemish
- voorwas Dutch, Flemish
- voorwenden Dutch, Flemish
- voorwerp Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- voorzeggen Dutch, Flemish
- voorzet Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- voorzicht Dutch, Flemish
- voorzijn Dutch, Flemish
- voorzitten Dutch, Flemish
- voorzorg Dutch, Flemish
- vorig Dutch, Flemish
- worteltrekken Dutch, Flemish
- trecken Middle Dutch
- trekken Middle Dutch
- vore Middle Dutch
- trek Afrikaans
- vir Afrikaans
- voor Afrikaans
- voortuin Afrikaans
- trèk Papiamentu
- voor
- vorig
- voorop
- trekzak
- voorval
- voorwas
- voordek
- trekker
- trekken
- trekpop
- voorzet
- vooruit
- voordat
- voorlid
- voorman
- trekvis
- trekkast
- voordoen
- voordeur
- voorzijn
- voorbaat
- trekdier
- voorwaar
- voorhuis
- voorkeur
- voorzorg
- voorkoop
- voorstad
- voortouw
- voorhuid
- voorfase
- voorheen
- voorspel
- voorgaan
- voorraad
- voorwerp
- voorruit
- voorhang
- voordeel
- voorkant
- voorover
- voorbode
- voortuin
- voorjaar
- trekwild
- voorbips
- voorpoot
- voorvork
- voorpret
- voorteken
- betrekken
- voornemen
- voorgrond
- voorloper
- optrekken
- voorkomen
- voormalig
- voorijlig
- omtrekken
- voortijds
- voorrecht
- voorlezen
- voorvader
- vooravond
- voorgevel
- voorspook
- voorlader
- voorspoed
- voorschot
- voorhoofd
- voorgeven
- voorbeurs
- trekvaart
- voorouder
- voorstaan
- aftrekken
- voorbarig
- voorronde
- voorbeeld
- voorvocht
- trekpaard
- intrekken
- trekvogel
- voorhoede
- voorwoord
- voorhamer
- voorzicht
- trekschuit
- voorleggen
- voormiddag
- voorwaarts
- voltrekken
- voorletter
- voorliefde
- lostrekken
- voorkennis
- onttrekken
- vertrekken
- uittrekken
- voorzeggen
- voorzetten
- voorgevoel
- voorhangen
- voorbinden
- voorsprong
- voorwenden
- voorarrest
- aantrekken
- voorliegen
- voorsteven
- voorhanger
- voorhebben
- voorbillen
- voorzitten
- voordragen
- rondtrekken
- trekbiljart
- doortrekken
- voorschrift
- voorkasteel
- vooroorlogs
- vooroordeel
- voorstellen
- voordringen
- overtrekken
- voorgerecht
- terugtrekken
- voorsorteren
- treintrekker
- steuntrekker
- samentrekken
- vooraanzicht
- voorgebergte
- voorgeslacht
- lijsttrekker
- rechttrekken
- tevoorschijn
- voorschieten
- voorbereiden
- voorbehouden
- voorttrekken
- voorvechtster
- voorprogramma
- worteltrekken
- binnentrekken
- voorverwarmen
- voortrekkerij
- voornaamwoord
- voorschrijven
- voorhistorisch
- voorlaadgeweer
- voortreffelijk
- treksprinkhaan
- vooreergisteren
- voorinschrijving
- voorgeschiedenis
- aandachttrekkerij
- voorbehoedsmiddel