rondtrekken
Dutch (Brabantic)
/ˈrɔntrɛkə(n)/
verb
Definitions
- wander (move without purpose)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish rond (round, around) + Dutch, Flemish trekken (pull, draw, migrate, drag, tear, be windy, trek, air, pluck).
Origin
Dutch (Brabantic)
trekken
Gloss
pull, draw, migrate, drag, tear, be windy, trek, air, pluck
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
泪, 涙
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandachttrekkerij Dutch, Flemish
- aantrekken Dutch, Flemish
- aftrekken Dutch, Flemish
- betrekken Dutch, Flemish
- binnentrekken Dutch, Flemish
- bolrond Dutch, Flemish
- doortrekken Dutch, Flemish
- halfrond Dutch, Flemish
- holrond Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- lijsttrekker Dutch, Flemish
- lostrekken Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- onttrekken Dutch, Flemish
- optrekken Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- rechttrekken Dutch, Flemish
- rond Dutch, Flemish
- rondborstig Dutch, Flemish
- ronddraven Dutch, Flemish
- rondgang Dutch, Flemish
- rondhangen Dutch, Flemish
- rondhout Dutch, Flemish
- rondkomen Dutch, Flemish
- rondom Dutch, Flemish
- rondpunt Dutch, Flemish
- rondreis Dutch, Flemish
- rondscharrelen Dutch, Flemish
- rondvaart Dutch, Flemish
- rondweg Dutch, Flemish
- rondworm Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- steuntrekker Dutch, Flemish
- terugtrekken Dutch, Flemish
- treintrekker Dutch, Flemish
- trekbiljart Dutch, Flemish
- trekdier Dutch, Flemish
- trekkast Dutch, Flemish
- trekken Dutch, Flemish
- trekker Dutch, Flemish
- trekpaard Dutch, Flemish
- trekpop Dutch, Flemish
- trekschuit Dutch, Flemish
- treksprinkhaan Dutch, Flemish
- trekvaart Dutch, Flemish
- trekvis Dutch, Flemish
- trekvogel Dutch, Flemish
- trekwild Dutch, Flemish
- trekzak Dutch, Flemish
- uittrekken Dutch, Flemish
- vertrekken Dutch, Flemish
- voltrekken Dutch, Flemish
- voortrekken Dutch, Flemish
- voorttrekken Dutch, Flemish
- worteltrekken Dutch, Flemish
- trecken Middle Dutch
- trekken Middle Dutch
- trek Afrikaans
- rònt Papiamentu
- trèk Papiamentu
- rond
- rondom
- trekker
- trekzak
- trekken
- trekpop
- bolrond
- holrond
- rondweg
- trekvis
- rondhout
- rondgang
- trekdier
- halfrond
- rondpunt
- rondworm
- rondreis
- trekkast
- trekwild
- rondkomen
- optrekken
- trekvaart
- rondvaart
- omtrekken
- trekpaard
- betrekken
- intrekken
- aftrekken
- trekvogel
- trekschuit
- voltrekken
- aantrekken
- rondhangen
- uittrekken
- ronddraven
- lostrekken
- onttrekken
- vertrekken
- voortrekken
- overtrekken
- trekbiljart
- rondborstig
- doortrekken
- terugtrekken
- voorttrekken
- steuntrekker
- treintrekker
- lijsttrekker
- samentrekken
- rechttrekken
- worteltrekken
- binnentrekken
- rondscharrelen
- treksprinkhaan
- aandachttrekkerij