handelsgenoot
Dutch (Brabantic)
/ˈɦɑn.dəls.xəˌnoːt/
noun
Definitions
- companion, business partner
Etymology
Compound from Dutch, Flemish handel (trade, business, commerce, enterprise) + Dutch, Flemish genoot (fellow, companion, fellow member, partner, mate).
Origin
Dutch (Brabantic)
genoot
Gloss
fellow, companion, fellow member, partner, mate
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- actiehandel Dutch, Flemish
- actiënhandel Dutch, Flemish
- ambtgenoot Dutch, Flemish
- bedgenoot Dutch, Flemish
- beurshandel Dutch, Flemish
- boekhandel Dutch, Flemish
- bondgenoot Dutch, Flemish
- celgenoot Dutch, Flemish
- deelgenoot Dutch, Flemish
- detailhandel Dutch, Flemish
- disgenoot Dutch, Flemish
- dorpsgenoot Dutch, Flemish
- echtgenoot Dutch, Flemish
- emissiehandel Dutch, Flemish
- geldhandel Dutch, Flemish
- geloofsgenoot Dutch, Flemish
- genoot Dutch, Flemish
- genootschap Dutch, Flemish
- genote Dutch, Flemish
- groothandel Dutch, Flemish
- handel Dutch, Flemish
- handelsafgunst Dutch, Flemish
- handelsbetrekking Dutch, Flemish
- handelsembargo Dutch, Flemish
- handelsgewas Dutch, Flemish
- handelsmerk Dutch, Flemish
- handelsnatie Dutch, Flemish
- handelsnederzetting Dutch, Flemish
- handelsoorlog Dutch, Flemish
- handelspartner Dutch, Flemish
- handelspost Dutch, Flemish
- handelsschip Dutch, Flemish
- handelsstad Dutch, Flemish
- handelsvaart Dutch, Flemish
- handelsverkeer Dutch, Flemish
- handelsvloot Dutch, Flemish
- handelswaar Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- kinderhandel Dutch, Flemish
- klasgenoot Dutch, Flemish
- kleinhandel Dutch, Flemish
- koehandel Dutch, Flemish
- koeienhandel Dutch, Flemish
- kunsthandel Dutch, Flemish
- landgenoot Dutch, Flemish
- lotgenoot Dutch, Flemish
- medegenoot Dutch, Flemish
- mensenhandel Dutch, Flemish
- morshandel Dutch, Flemish
- naamgenoot Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- ploeggenoot Dutch, Flemish
- reisgenoot Dutch, Flemish
- scheepsgenoot Dutch, Flemish
- schoolgenoot Dutch, Flemish
- slavenhandel Dutch, Flemish
- sluikhandel Dutch, Flemish
- soortgenoot Dutch, Flemish
- stamgenoot Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- vent Dutch, Flemish
- vrijhandel Dutch, Flemish
- vrouwenhandel Dutch, Flemish
- wapenhandel Dutch, Flemish
- wereldhandel Dutch, Flemish
- windhandel Dutch, Flemish
- genoot Middle Dutch
- vent
- genote
- genoot
- handel
- lotgenoot
- disgenoot
- bedgenoot
- koehandel
- celgenoot
- klasgenoot
- ambtgenoot
- morshandel
- landgenoot
- huisgenoot
- naamgenoot
- stamgenoot
- echtgenoot
- geldhandel
- reisgenoot
- deelgenoot
- bondgenoot
- tijdgenoot
- medegenoot
- boekhandel
- vrijhandel
- windhandel
- handelswaar
- handelsmerk
- groothandel
- dorpsgenoot
- handelspost
- ploeggenoot
- wapenhandel
- tochtgenoot
- actiehandel
- soortgenoot
- handelsstad
- kunsthandel
- beurshandel
- sluikhandel
- kleinhandel
- genootschap
- schoolgenoot
- handelsschip
- detailhandel
- handelsnatie
- handelsgewas
- handelsvloot
- actiënhandel
- koeienhandel
- handelsvaart
- wereldhandel
- plaatsgenoot
- slavenhandel
- mensenhandel
- kinderhandel
- vrouwenhandel
- emissiehandel
- geloofsgenoot
- handelsoorlog
- scheepsgenoot
- handelsembargo
- handelspartner
- handelsafgunst
- handelsverkeer
- handelsbetrekking
- handelsnederzetting