plaatsgenoot
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- a local, a townsman, someone who lives in the same general area
Etymology
Affix from Dutch, Flemish plaats (place, square, site, farm) + Dutch, Flemish genoot (fellow, companion, fellow member, partner, mate).
Origin
Dutch (Brabantic)
genoot
Gloss
fellow, companion, fellow member, partner, mate
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbiedplaats Dutch, Flemish
- ambtgenoot Dutch, Flemish
- ankerplaats Dutch, Flemish
- badplaats Dutch, Flemish
- bedgenoot Dutch, Flemish
- begraafplaats Dutch, Flemish
- bergplaats Dutch, Flemish
- binnenplaats Dutch, Flemish
- boerenplaats Dutch, Flemish
- bondgenoot Dutch, Flemish
- bouwplaats Dutch, Flemish
- broedplaats Dutch, Flemish
- celgenoot Dutch, Flemish
- cultusplaats Dutch, Flemish
- deelgenoot Dutch, Flemish
- disgenoot Dutch, Flemish
- dorpsgenoot Dutch, Flemish
- echtgenoot Dutch, Flemish
- geboorteplaats Dutch, Flemish
- geloofsgenoot Dutch, Flemish
- gemeenplaats Dutch, Flemish
- genoot Dutch, Flemish
- genootschap Dutch, Flemish
- genote Dutch, Flemish
- handelsgenoot Dutch, Flemish
- havenplaats Dutch, Flemish
- herdenkingsplaats Dutch, Flemish
- herinneringsplaats Dutch, Flemish
- hoofdplaats Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- klasgenoot Dutch, Flemish
- kustplaats Dutch, Flemish
- landgenoot Dutch, Flemish
- lotgenoot Dutch, Flemish
- marktplaats Dutch, Flemish
- medegenoot Dutch, Flemish
- naamgenoot Dutch, Flemish
- parkeerplaats Dutch, Flemish
- plaats Dutch, Flemish
- plaatsbekleder Dutch, Flemish
- plaatsbepaling Dutch, Flemish
- plaatselijk Dutch, Flemish
- plaatsen Dutch, Flemish
- plaatsnaam Dutch, Flemish
- plaatsvervanger Dutch, Flemish
- plaatsvinden Dutch, Flemish
- pleisterplaats Dutch, Flemish
- ploeggenoot Dutch, Flemish
- reisgenoot Dutch, Flemish
- roestplaats Dutch, Flemish
- scheepsgenoot Dutch, Flemish
- schoolgenoot Dutch, Flemish
- schuilplaats Dutch, Flemish
- soortgenoot Dutch, Flemish
- stamgenoot Dutch, Flemish
- standplaats Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- toeristenplaats Dutch, Flemish
- vent Dutch, Flemish
- verblijfplaats Dutch, Flemish
- verzorgingsplaats Dutch, Flemish
- vrijplaats Dutch, Flemish
- waterplaats Dutch, Flemish
- werkplaats Dutch, Flemish
- woonplaats Dutch, Flemish
- genoot Middle Dutch
- plāetse Middle Dutch
- plaas Afrikaans
- vent
- genote
- plaats
- genoot
- plaatsen
- lotgenoot
- disgenoot
- bedgenoot
- badplaats
- celgenoot
- bouwplaats
- woonplaats
- klasgenoot
- ambtgenoot
- landgenoot
- huisgenoot
- naamgenoot
- bergplaats
- stamgenoot
- echtgenoot
- vrijplaats
- werkplaats
- reisgenoot
- deelgenoot
- bondgenoot
- medegenoot
- tijdgenoot
- plaatsnaam
- kustplaats
- hoofdplaats
- dorpsgenoot
- ploeggenoot
- ankerplaats
- standplaats
- tochtgenoot
- plaatselijk
- havenplaats
- roestplaats
- soortgenoot
- waterplaats
- genootschap
- marktplaats
- broedplaats
- schoolgenoot
- binnenplaats
- boerenplaats
- schuilplaats
- gemeenplaats
- cultusplaats
- plaatsvinden
- handelsgenoot
- aanbiedplaats
- begraafplaats
- parkeerplaats
- geloofsgenoot
- scheepsgenoot
- verblijfplaats
- geboorteplaats
- pleisterplaats
- plaatsbekleder
- plaatsbepaling
- toeristenplaats
- plaatsvervanger
- herdenkingsplaats
- verzorgingsplaats
- herinneringsplaats