ploeggenoot
Dutch (Brabantic)
/ˈpluxəˌnoːt/
noun
Definitions
- teammate
Etymology
Affix from Dutch, Flemish ploeg (team, crew, plow, plough, a team, squad) + Dutch, Flemish genoot (fellow, companion, fellow member, partner, mate).
Origin
Dutch (Brabantic)
genoot
Gloss
fellow, companion, fellow member, partner, mate
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanaardploeg Dutch, Flemish
- ambtgenoot Dutch, Flemish
- bedgenoot Dutch, Flemish
- beloftenploeg Dutch, Flemish
- belofteploeg Dutch, Flemish
- bondgenoot Dutch, Flemish
- cameraploeg Dutch, Flemish
- celgenoot Dutch, Flemish
- deelgenoot Dutch, Flemish
- disgenoot Dutch, Flemish
- dorpsgenoot Dutch, Flemish
- echtgenoot Dutch, Flemish
- filmploeg Dutch, Flemish
- geloofsgenoot Dutch, Flemish
- genoot Dutch, Flemish
- genootschap Dutch, Flemish
- genote Dutch, Flemish
- handelsgenoot Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- klasgenoot Dutch, Flemish
- knokploeg Dutch, Flemish
- kuisploeg Dutch, Flemish
- landgenoot Dutch, Flemish
- lotgenoot Dutch, Flemish
- medegenoot Dutch, Flemish
- ministersploeg Dutch, Flemish
- naamgenoot Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- ploeg Dutch, Flemish
- ploegbaas Dutch, Flemish
- ploegen Dutch, Flemish
- ploeggeest Dutch, Flemish
- ploeggenote Dutch, Flemish
- ploegijzer Dutch, Flemish
- ploegjongen Dutch, Flemish
- ploegman Dutch, Flemish
- ploegos Dutch, Flemish
- ploegschaar Dutch, Flemish
- reisgenoot Dutch, Flemish
- scheepsgenoot Dutch, Flemish
- schoolgenoot Dutch, Flemish
- sneeuwploeg Dutch, Flemish
- soortgenoot Dutch, Flemish
- staartploeg Dutch, Flemish
- stamgenoot Dutch, Flemish
- tegenploeg Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- vent Dutch, Flemish
- genoot Middle Dutch
- ploech Middle Dutch
- vent
- ploeg
- genote
- genoot
- ploegos
- ploegen
- ploegman
- lotgenoot
- kuisploeg
- bedgenoot
- knokploeg
- filmploeg
- disgenoot
- ploegbaas
- celgenoot
- landgenoot
- echtgenoot
- ploeggeest
- deelgenoot
- bondgenoot
- tijdgenoot
- medegenoot
- ploegijzer
- tegenploeg
- klasgenoot
- ambtgenoot
- huisgenoot
- naamgenoot
- stamgenoot
- reisgenoot
- cameraploeg
- dorpsgenoot
- sneeuwploeg
- tochtgenoot
- ploeggenote
- soortgenoot
- staartploeg
- ploegjongen
- ploegschaar
- genootschap
- schoolgenoot
- plaatsgenoot
- aanaardploeg
- belofteploeg
- handelsgenoot
- scheepsgenoot
- beloftenploeg
- geloofsgenoot
- ministersploeg