genote
Dutch (Brabantic)
/ɣəˈnoːtə/
noun
Definitions
- companion, mate
Etymology
Suffix from Dutch, Flemish genoot (fellow, companion, fellow member, partner, mate).
Origin
Dutch (Brabantic)
genoot
Gloss
fellow, companion, fellow member, partner, mate
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- ambtgenoot Dutch, Flemish
- bedgenoot Dutch, Flemish
- bondgenoot Dutch, Flemish
- cel Dutch, Flemish
- celgenoot Dutch, Flemish
- celgenote Dutch, Flemish
- deelgenoot Dutch, Flemish
- disgenoot Dutch, Flemish
- dorpsgenoot Dutch, Flemish
- echt Dutch, Flemish
- echtgenoot Dutch, Flemish
- echtgenote Dutch, Flemish
- geloof Dutch, Flemish
- geloofsgenoot Dutch, Flemish
- geloofsgenote Dutch, Flemish
- genoot Dutch, Flemish
- genootschap Dutch, Flemish
- handelsgenoot Dutch, Flemish
- huisgenoot Dutch, Flemish
- klasgenoot Dutch, Flemish
- landgenoot Dutch, Flemish
- lotgenoot Dutch, Flemish
- medegenoot Dutch, Flemish
- naamgenoot Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- ploeggenoot Dutch, Flemish
- reisgenoot Dutch, Flemish
- scheepsgenoot Dutch, Flemish
- school Dutch, Flemish
- schoolgenoot Dutch, Flemish
- schoolgenote Dutch, Flemish
- soortgenoot Dutch, Flemish
- stamgenoot Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tochtgenoot Dutch, Flemish
- vent Dutch, Flemish
- genoot Middle Dutch
- eggenote Afrikaans
- cel
- echt
- vent
- school
- geloof
- genoot
- lotgenoot
- celgenote
- disgenoot
- bedgenoot
- celgenoot
- klasgenoot
- ambtgenoot
- landgenoot
- huisgenoot
- naamgenoot
- stamgenoot
- echtgenoot
- reisgenoot
- deelgenoot
- bondgenoot
- tijdgenoot
- medegenoot
- echtgenote
- dorpsgenoot
- ploeggenoot
- tochtgenoot
- soortgenoot
- genootschap
- schoolgenoot
- schoolgenote
- plaatsgenoot
- handelsgenoot
- geloofsgenoot
- scheepsgenoot
- geloofsgenote