afwassen
Dutch (Brabantic)
/ˈɑfʋɑsə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to wash off
- (intransitive) to wash up, to do the dishes
Etymology
Inherited from Middle Dutch afwasscen compound from Dutch, Flemish af (off, from, down-, de-, away) + Dutch, Flemish wassen (wash, grow, launder, grown, increase).
Origin
Dutch (Brabantic)
wassen
Gloss
wash, grow, launder, grown, increase
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Kanji
殖
Emoji
🚿 🛁
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanwassen Dutch, Flemish
- achteraf Dutch, Flemish
- af Dutch, Flemish
- afbakenen Dutch, Flemish
- afbedelen Dutch, Flemish
- afbeelden Dutch, Flemish
- afbeitelen Dutch, Flemish
- afbellen Dutch, Flemish
- afbetalen Dutch, Flemish
- afbeuken Dutch, Flemish
- afbeulen Dutch, Flemish
- afbijten Dutch, Flemish
- afblazen Dutch, Flemish
- afblijven Dutch, Flemish
- afborgen Dutch, Flemish
- afborstelen Dutch, Flemish
- afbottelen Dutch, Flemish
- afbraak Dutch, Flemish
- afbranden Dutch, Flemish
- afbreken Dutch, Flemish
- afbrokkelen Dutch, Flemish
- afbuigen Dutch, Flemish
- afdak Dutch, Flemish
- afdalen Dutch, Flemish
- afdammen Dutch, Flemish
- afdanken Dutch, Flemish
- afdekken Dutch, Flemish
- afdijken Dutch, Flemish
- afdingen Dutch, Flemish
- afdoen Dutch, Flemish
- afdonderen Dutch, Flemish
- afdorren Dutch, Flemish
- afdracht Dutch, Flemish
- afdragen Dutch, Flemish
- afdrijven Dutch, Flemish
- afdringen Dutch, Flemish
- afdrogen Dutch, Flemish
- afdruipen Dutch, Flemish
- afdrukken Dutch, Flemish
- afdwalen Dutch, Flemish
- afdweilen Dutch, Flemish
- afdwingen Dutch, Flemish
- afgaan Dutch, Flemish
- afgang Dutch, Flemish
- afgave Dutch, Flemish
- afgelasten Dutch, Flemish
- afgelegen Dutch, Flemish
- afgeven Dutch, Flemish
- afgezant Dutch, Flemish
- afgieten Dutch, Flemish
- afglijden Dutch, Flemish
- afgod Dutch, Flemish
- afgooien Dutch, Flemish
- afgrazen Dutch, Flemish
- afgrond Dutch, Flemish
- afgunst Dutch, Flemish
- afhaken Dutch, Flemish
- afhakken Dutch, Flemish
- afhalen Dutch, Flemish
- afhandelen Dutch, Flemish
- afhangen Dutch, Flemish
- afhaspelen Dutch, Flemish
- afheinen Dutch, Flemish
- afhelpen Dutch, Flemish
- afhouden Dutch, Flemish
- afhouwen Dutch, Flemish
- afjagen Dutch, Flemish
- afkaatsen Dutch, Flemish
- afkanselen Dutch, Flemish
- afkappen Dutch, Flemish
- afkeer Dutch, Flemish
- afkerven Dutch, Flemish
- afketsen Dutch, Flemish
- afkeuren Dutch, Flemish
- afkicken Dutch, Flemish
- afkijken Dutch, Flemish
- afklemmen Dutch, Flemish
- afkluiven Dutch, Flemish
- afknauwen Dutch, Flemish
- afknijpen Dutch, Flemish
- afknippen Dutch, Flemish
- afkoelen Dutch, Flemish
- afkomen Dutch, Flemish
- afkondigen Dutch, Flemish
- afkoop Dutch, Flemish
- afkopen Dutch, Flemish
- afkorten Dutch, Flemish
- afkraken Dutch, Flemish
- afkussen Dutch, Flemish
- aflachen Dutch, Flemish
- afladen Dutch, Flemish
- afleggen Dutch, Flemish
- afleiden Dutch, Flemish
- afleren Dutch, Flemish
- afleunen Dutch, Flemish
- afleveren Dutch, Flemish
- aflezen Dutch, Flemish
- afliegen Dutch, Flemish
- aflijvig Dutch, Flemish
- aflikken Dutch, Flemish
- afloop Dutch, Flemish
- aflopen Dutch, Flemish
- aflossen Dutch, Flemish
- afluisteren Dutch, Flemish
- afmaken Dutch, Flemish
- afmartelen Dutch, Flemish
- afmelden Dutch, Flemish
- afmergelen Dutch, Flemish
- afmeten Dutch, Flemish
- afmikken Dutch, Flemish
- afmolmen Dutch, Flemish
- afmotten Dutch, Flemish
- afnaaien Dutch, Flemish
- afnemen Dutch, Flemish
- afneuzen Dutch, Flemish
- afpakken Dutch, Flemish
- afpalen Dutch, Flemish
- afpeigeren Dutch, Flemish
- afpersen Dutch, Flemish
- afplakken Dutch, Flemish
- afplatten Dutch, Flemish
- afpluizen Dutch, Flemish
- afpreken Dutch, Flemish
- afpunten Dutch, Flemish
- afraden Dutch, Flemish
- afranselen Dutch, Flemish
- afraspen Dutch, Flemish
- afrekenen Dutch, Flemish
- afremmen Dutch, Flemish
- africhten Dutch, Flemish
- afrijten Dutch, Flemish
- afrit Dutch, Flemish
- afrollen Dutch, Flemish
- afromen Dutch, Flemish
- afronden Dutch, Flemish
- afrotten Dutch, Flemish
- afruimen Dutch, Flemish
- afsabelen Dutch, Flemish
- afschaffen Dutch, Flemish
- afscheiden Dutch, Flemish
- afscheren Dutch, Flemish
- afschermen Dutch, Flemish
- afschetsen Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- afschilderen Dutch, Flemish
- afschilferen Dutch, Flemish
- afschrift Dutch, Flemish
- afschrijven Dutch, Flemish
- afschrik Dutch, Flemish
- afschrikken Dutch, Flemish
- afschroeven Dutch, Flemish
- afschudden Dutch, Flemish
- afschuimen Dutch, Flemish
- afschuren Dutch, Flemish
- afschuwen Dutch, Flemish
- afsijpelen Dutch, Flemish
- afslaan Dutch, Flemish
- afslachten Dutch, Flemish
- afslanken Dutch, Flemish
- afsluiten Dutch, Flemish
- afsmelten Dutch, Flemish
- afsnijden Dutch, Flemish
- afspelen Dutch, Flemish
- afspitten Dutch, Flemish
- afspoelen Dutch, Flemish
- afspreken Dutch, Flemish
- afstaan Dutch, Flemish
- afstammen Dutch, Flemish
- afstand Dutch, Flemish
- afstappen Dutch, Flemish
- afsteken Dutch, Flemish
- afstellen Dutch, Flemish
- afstemmen Dutch, Flemish
- afstempelen Dutch, Flemish
- afsterven Dutch, Flemish
- afstoffen Dutch, Flemish
- afstompen Dutch, Flemish
- afstoot Dutch, Flemish
- afstoten Dutch, Flemish
- afstraffen Dutch, Flemish
- afstrijken Dutch, Flemish
- afstuderen Dutch, Flemish
- aftakelen Dutch, Flemish
- aftands Dutch, Flemish
- aftappen Dutch, Flemish
- aftasten Dutch, Flemish
- aftellen Dutch, Flemish
- aftobben Dutch, Flemish
- aftocht Dutch, Flemish
- aftotteren Dutch, Flemish
- aftrap Dutch, Flemish
- aftreden Dutch, Flemish
- aftrekken Dutch, Flemish
- aftroeven Dutch, Flemish
- aftroggelen Dutch, Flemish
- aftronen Dutch, Flemish
- aftuigen Dutch, Flemish
- afvaardigen Dutch, Flemish
- afvaart Dutch, Flemish
- afval Dutch, Flemish
- afvallen Dutch, Flemish
- afvegen Dutch, Flemish
- afverven Dutch, Flemish
- afvinken Dutch, Flemish
- afvissen Dutch, Flemish
- afvlakken Dutch, Flemish
- afvoeren Dutch, Flemish
- afvragen Dutch, Flemish
- afvriezen Dutch, Flemish
- afvuren Dutch, Flemish
- afwaaien Dutch, Flemish
- afwaarts Dutch, Flemish
- afwachten Dutch, Flemish
- afwasborstel Dutch, Flemish
- afwasmachine Dutch, Flemish
- afwasser Dutch, Flemish
- afwateren Dutch, Flemish
- afwegen Dutch, Flemish
- afwenden Dutch, Flemish
- afwennen Dutch, Flemish
- afweren Dutch, Flemish
- afwerken Dutch, Flemish
- afwerpen Dutch, Flemish
- afweten Dutch, Flemish
- afwijken Dutch, Flemish
- afwijzen Dutch, Flemish
- afwikkelen Dutch, Flemish
- afwinden Dutch, Flemish
- afwisselen Dutch, Flemish
- afwitten Dutch, Flemish
- afwoekeren Dutch, Flemish
- afzagen Dutch, Flemish
- afzakken Dutch, Flemish
- afzeggen Dutch, Flemish
- afzenden Dutch, Flemish
- afzetten Dutch, Flemish
- afzien Dutch, Flemish
- afzingen Dutch, Flemish
- afzinken Dutch, Flemish
- afzinnig Dutch, Flemish
- afzoeken Dutch, Flemish
- afzonderen Dutch, Flemish
- afzuigen Dutch, Flemish
- afzwakken Dutch, Flemish
- afzwepen Dutch, Flemish
- afzweren Dutch, Flemish
- autowasstraat Dutch, Flemish
- averechts Dutch, Flemish
- bergaf Dutch, Flemish
- borstel Dutch, Flemish
- gewas Dutch, Flemish
- komaf Dutch, Flemish
- machine Dutch, Flemish
- ontwassen Dutch, Flemish
- schoonwassen Dutch, Flemish
- vanaf Dutch, Flemish
- volwassen Dutch, Flemish
- vrijaf Dutch, Flemish
- wasautomaat Dutch, Flemish
- wasbak Dutch, Flemish
- wasbeer Dutch, Flemish
- wasbenzine Dutch, Flemish
- wasdom Dutch, Flemish
- wasgelegenheid Dutch, Flemish
- wasgoed Dutch, Flemish
- washand Dutch, Flemish
- waskeuken Dutch, Flemish
- waskom Dutch, Flemish
- wasmachine Dutch, Flemish
- wasmiddel Dutch, Flemish
- waspoeder Dutch, Flemish
- wassen Dutch, Flemish
- wassenaar Dutch, Flemish
- wasser Dutch, Flemish
- wasserij Dutch, Flemish
- wasstraat Dutch, Flemish
- wastafel Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- zakkenwasser Dutch, Flemish
- af Middle Dutch
- afwasscen Middle Dutch
- wasschen Middle Dutch
- af
- komaf
- afgod
- vanaf
- afrit
- afdak
- afval
- gewas
- bergaf
- wasbak
- aftrap
- afkeer
- wasser
- afzien
- wasdom
- afkoop
- afgave
- vrijaf
- waskom
- wassen
- afgang
- afgaan
- afdoen
- afloop
- wasgoed
- afslaan
- afraden
- afmaken
- afstand
- aflezen
- afpalen
- afwegen
- afzagen
- afgrond
- afstoot
- afgeven
- afkopen
- afleren
- washand
- afkomen
- aftands
- afgunst
- afbraak
- afhaken
- afdalen
- wasbeer
- afmeten
- afjagen
- afvuren
- afromen
- afvaart
- afweten
- machine
- afweren
- aftocht
- afvegen
- borstel
- afstaan
- afladen
- afnemen
- aflopen
- afhalen
- afpersen
- afwerken
- aftasten
- afverven
- afremmen
- aftronen
- afleiden
- wasserij
- afgezant
- afdingen
- afruimen
- afborgen
- aftappen
- afdragen
- afdorren
- afrollen
- afkeuren
- afzeggen
- afraspen
- afbreken
- afzingen
- afbuigen
- afkicken
- aflachen
- afbijten
- afzinnig
- aftobben
- afkussen
- afvragen
- afspelen
- afzwepen
- afsteken
- afvissen
- aflijvig
- afmelden
- afblazen
- afheinen
- afdammen
- afleunen
- aftellen
- wastafel
- afleggen
- afwinden
- afzuigen
- afrijten
- afpunten
- afketsen
- afzweren
- afzinken
- afronden
- afwerpen
- afmotten
- afvallen
- afkraken
- afrotten
- aflikken
- afhouden
- afdanken
- afdijken
- afvoeren
- afkappen
- afwijken
- afwaaien
- afnaaien
- afschrik
- afwasser
- aftuigen
- afkoelen
- afgieten
- afpakken
- afkijken
- afkorten
- afneuzen
- afgooien
- afwenden
- afwijzen
- afdracht
- afwaarts
- afmolmen
- afvinken
- afzoeken
- afhakken
- aflossen
- afbellen
- afdekken
- afbeulen
- afdwalen
- afstoten
- afpreken
- afdrogen
- afwitten
- aftreden
- achteraf
- afzakken
- afhelpen
- afkerven
- afmikken
- afliegen
- afhangen
- afhouwen
- afbeuken
- afzetten
- afzenden
- afwennen
- afgrazen
- afdwingen
- afstoffen
- afknijpen
- afglijden
- afsnijden
- aftroeven
- afdrijven
- afrekenen
- afvriezen
- afknauwen
- afleveren
- aftrekken
- afblijven
- afdruipen
- averechts
- afstammen
- afsmelten
- afspoelen
- afwachten
- waskeuken
- afbeelden
- afzwakken
- ontwassen
- aftakelen
- afplakken
- wasstraat
- afwateren
- afsluiten
- afvlakken
- afslanken
- afdringen
- afstappen
- wasmiddel
- afschuwen
- witwassen
- afplatten
- afstompen
- afspitten
- afbranden
- waspoeder
- afsabelen
- afgelegen
- aanwassen
- volwassen
- afscheren
- afbedelen
- afknippen
- afdrukken
- afspreken
- afbetalen
- afdweilen
- afkluiven
- africhten
- afschuren
- afbakenen
- afkaatsen
- afsterven
- afpluizen
- afschrift
- afklemmen
- wassenaar
- afstellen
- afstemmen
- wasbenzine
- afmergelen
- afschaffen
- afschermen
- afbeitelen
- afbottelen
- afsijpelen
- afstrijken
- afschetsen
- afwoekeren
- afstuderen
- afschudden
- afranselen
- afmartelen
- afscheiden
- afhaspelen
- afwisselen
- afhandelen
- wasmachine
- afschuimen
- afzonderen
- afgelasten
- aftotteren
- afdonderen
- afkanselen
- afwikkelen
- afslachten
- afpeigeren
- afkondigen
- afstraffen
- afschieten
- afschrijven
- afschroeven
- afschrikken
- afbrokkelen
- afborstelen
- wasautomaat
- afvaardigen
- aftroggelen
- afstempelen
- afluisteren
- afwasborstel
- afschilderen
- zakkenwasser
- afwasmachine
- schoonwassen
- afschilferen
- autowasstraat
- wasgelegenheid