vrijplaats
Dutch (Brabantic)
/ˈvrɛi̯.plaːts/
noun
Definitions
- refuge, safe haven, sanctuary place that offers safety, in particular freedom from persecution or prosecution in a figurative sense used both positively and negatively
Etymology
Inherited from Middle Dutch vriplaetse compound from Dutch, Flemish vrij (free, -less, without, -free, unbound, -proof) + Dutch, Flemish plaats (place, square, site, farm).
Origin
Dutch (Brabantic)
plaats
Gloss
place, square, site, farm
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbiedplaats Dutch, Flemish
- ankerplaats Dutch, Flemish
- badplaats Dutch, Flemish
- begraafplaats Dutch, Flemish
- bergplaats Dutch, Flemish
- binnenplaats Dutch, Flemish
- boerenplaats Dutch, Flemish
- bouwplaats Dutch, Flemish
- broedplaats Dutch, Flemish
- cultusplaats Dutch, Flemish
- gastvrij Dutch, Flemish
- geboorteplaats Dutch, Flemish
- gemeenplaats Dutch, Flemish
- havenplaats Dutch, Flemish
- herdenkingsplaats Dutch, Flemish
- herinneringsplaats Dutch, Flemish
- hoofdplaats Dutch, Flemish
- ijsvrij Dutch, Flemish
- kustplaats Dutch, Flemish
- marktplaats Dutch, Flemish
- parkeerplaats Dutch, Flemish
- plaats Dutch, Flemish
- plaatsbekleder Dutch, Flemish
- plaatsbepaling Dutch, Flemish
- plaatselijk Dutch, Flemish
- plaatsen Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- plaatsnaam Dutch, Flemish
- plaatsvervanger Dutch, Flemish
- plaatsvinden Dutch, Flemish
- pleisterplaats Dutch, Flemish
- roestplaats Dutch, Flemish
- schuilplaats Dutch, Flemish
- standplaats Dutch, Flemish
- toeristenplaats Dutch, Flemish
- verblijfplaats Dutch, Flemish
- verzorgingsplaats Dutch, Flemish
- vogelvrij Dutch, Flemish
- vrij Dutch, Flemish
- vrijaf Dutch, Flemish
- vrijdenker Dutch, Flemish
- vrijgeleide Dutch, Flemish
- vrijgesteld Dutch, Flemish
- vrijgeven Dutch, Flemish
- vrijgevig Dutch, Flemish
- vrijgezel Dutch, Flemish
- vrijhandel Dutch, Flemish
- vrijhaven Dutch, Flemish
- vrijheid Dutch, Flemish
- vrijkorps Dutch, Flemish
- vrijmaken Dutch, Flemish
- vrijmarkt Dutch, Flemish
- vrijmetselaar Dutch, Flemish
- vrijpion Dutch, Flemish
- vrijpleiten Dutch, Flemish
- vrijspraak Dutch, Flemish
- vrijstaat Dutch, Flemish
- vrijstad Dutch, Flemish
- vrijwillig Dutch, Flemish
- vrijzinnig Dutch, Flemish
- waterplaats Dutch, Flemish
- werkplaats Dutch, Flemish
- woonplaats Dutch, Flemish
- filibuster Indonesian
- prei Indonesian
- plāetse Middle Dutch
- vri Middle Dutch
- vriplaetse Middle Dutch
- plaas Afrikaans
- vrij
- vrijaf
- plaats
- ijsvrij
- gastvrij
- vrijpion
- vrijheid
- plaatsen
- vrijstad
- vrijmaken
- vrijkorps
- vogelvrij
- vrijstaat
- badplaats
- vrijgeven
- vrijgezel
- vrijhaven
- vrijmarkt
- vrijgevig
- woonplaats
- bergplaats
- werkplaats
- plaatsnaam
- kustplaats
- bouwplaats
- vrijzinnig
- vrijspraak
- vrijdenker
- vrijwillig
- vrijhandel
- vrijgesteld
- ankerplaats
- vrijpleiten
- plaatselijk
- roestplaats
- waterplaats
- hoofdplaats
- vrijgeleide
- standplaats
- havenplaats
- marktplaats
- broedplaats
- binnenplaats
- boerenplaats
- schuilplaats
- cultusplaats
- plaatsvinden
- plaatsgenoot
- gemeenplaats
- parkeerplaats
- aanbiedplaats
- begraafplaats
- vrijmetselaar
- verblijfplaats
- plaatsbepaling
- geboorteplaats
- pleisterplaats
- plaatsbekleder
- toeristenplaats
- plaatsvervanger
- verzorgingsplaats
- herdenkingsplaats
- herinneringsplaats