boerenplaats
Dutch (Brabantic)
/ˌbuː.rə(n)ˈplaːts/
noun
Definitions
- (now) farm
Etymology
Compound from Dutch, Flemish boer (farmer, peasant, burp, merchant) + Dutch, Flemish plaats (place, square, site, farm).
Origin
Dutch (Brabantic)
plaats
Gloss
place, square, site, farm
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- boor English
- aanbiedplaats Dutch, Flemish
- ankerplaats Dutch, Flemish
- badplaats Dutch, Flemish
- begraafplaats Dutch, Flemish
- bergplaats Dutch, Flemish
- binnenplaats Dutch, Flemish
- boer Dutch, Flemish
- boeren Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- boerenbedrog Dutch, Flemish
- boerendeur Dutch, Flemish
- boerenjongen Dutch, Flemish
- boerenkaas Dutch, Flemish
- boerenknecht Dutch, Flemish
- boerenkool Dutch, Flemish
- boerenland Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- boerenlul Dutch, Flemish
- boerenmeid Dutch, Flemish
- boerenomelet Dutch, Flemish
- boerenpummel Dutch, Flemish
- boerenslimheid Dutch, Flemish
- boerenstand Dutch, Flemish
- boerenstiel Dutch, Flemish
- boerenzoon Dutch, Flemish
- boerenzwaluw Dutch, Flemish
- boerin Dutch, Flemish
- bouwplaats Dutch, Flemish
- broedplaats Dutch, Flemish
- bulleboer Dutch, Flemish
- cultusplaats Dutch, Flemish
- geboorteplaats Dutch, Flemish
- gemeenplaats Dutch, Flemish
- havenplaats Dutch, Flemish
- herdenkingsplaats Dutch, Flemish
- herenboer Dutch, Flemish
- herinneringsplaats Dutch, Flemish
- hoofdplaats Dutch, Flemish
- kippenboer Dutch, Flemish
- kolenboer Dutch, Flemish
- kustplaats Dutch, Flemish
- marktplaats Dutch, Flemish
- melkboer Dutch, Flemish
- parkeerplaats Dutch, Flemish
- plaats Dutch, Flemish
- plaatsbekleder Dutch, Flemish
- plaatsbepaling Dutch, Flemish
- plaatselijk Dutch, Flemish
- plaatsen Dutch, Flemish
- plaatsgenoot Dutch, Flemish
- plaatsnaam Dutch, Flemish
- plaatsvervanger Dutch, Flemish
- plaatsvinden Dutch, Flemish
- pleisterplaats Dutch, Flemish
- roestplaats Dutch, Flemish
- schuilplaats Dutch, Flemish
- standplaats Dutch, Flemish
- suikerboer Dutch, Flemish
- toeristenplaats Dutch, Flemish
- veeboer Dutch, Flemish
- verblijfplaats Dutch, Flemish
- verzorgingsplaats Dutch, Flemish
- visboer Dutch, Flemish
- vrijplaats Dutch, Flemish
- waterplaats Dutch, Flemish
- werkplaats Dutch, Flemish
- wijnboer Dutch, Flemish
- woonplaats Dutch, Flemish
- *bʰuH- Proto-Indo-European
- boer Norwegian Bokmål
- *būraz Proto-Germanic
- boar Norwegian Nynorsk
- boer Danish
- bure Middle Dutch
- plāetse Middle Dutch
- -e- Afrikaans
- boer Afrikaans
- boereplaas Afrikaans
- plaas Afrikaans
- buru Sranan Tongo
- boer
- boeren
- boerin
- plaats
- visboer
- veeboer
- plaatsen
- melkboer
- wijnboer
- kolenboer
- badplaats
- herenboer
- boerenlul
- bulleboer
- suikerboer
- kippenboer
- boerendeur
- plaatsnaam
- boerenmeid
- vrijplaats
- boerenland
- woonplaats
- bergplaats
- werkplaats
- boerenkaas
- boerenkool
- kustplaats
- bouwplaats
- boerenzoon
- plaatselijk
- roestplaats
- waterplaats
- boerenstand
- havenplaats
- marktplaats
- ankerplaats
- hoofdplaats
- standplaats
- boerenstiel
- boerenleven
- broedplaats
- binnenplaats
- boerenomelet
- schuilplaats
- plaatsvinden
- plaatsgenoot
- boerenjongen
- boerenknecht
- boerenzwaluw
- boerenpummel
- cultusplaats
- boerenbedrog
- gemeenplaats
- parkeerplaats
- aanbiedplaats
- begraafplaats
- verblijfplaats
- plaatsbepaling
- geboorteplaats
- boerenslimheid
- pleisterplaats
- plaatsbekleder
- plaatsvervanger
- toeristenplaats
- boerenbedrieger
- verzorgingsplaats
- herdenkingsplaats
- herinneringsplaats