doorschieten
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrˌsxi.tə(n)/, /doːrˈsxi.tə(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to overshoot
- (intransitive) to continue shooting
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish schieten (shoot, grow quickly).
Origin
Dutch (Brabantic)
schieten
Gloss
shoot, grow quickly
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Action/Process
Emoji
💉 🥃 🌠
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanschieten Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- beschieten Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- boogschieten Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- klimaatschieten Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- ontschieten Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- prijsschieten Dutch, Flemish
- schietbaan Dutch, Flemish
- schietbout Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schietgat Dutch, Flemish
- schietgebed Dutch, Flemish
- schietgeweer Dutch, Flemish
- schietgraag Dutch, Flemish
- schietijzer Dutch, Flemish
- schietkraam Dutch, Flemish
- schietlood Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- schietschijf Dutch, Flemish
- schietvoorraad Dutch, Flemish
- schietwilg Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- verschieten Dutch, Flemish
- volschieten Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- sekip Indonesian
- dōre Middle Dutch
- schieten Middle Dutch
- skiet Afrikaans
- door
- doorweg
- doorsnee
- doorgaan
- doorgang
- doorslag
- doorheen
- schieten
- doorstart
- doorlaten
- doorlezen
- doortocht
- schietgat
- doorzagen
- doorbraak
- doorgeven
- schietbout
- schietlood
- doorvoeren
- tussendoor
- doorkoelen
- opschieten
- binnendoor
- doorzetten
- doorbreken
- doorsturen
- doorhebben
- doortikken
- beschieten
- schietwilg
- doorhelpen
- doordeweek
- schietbaan
- doorwerken
- afschieten
- doorprikken
- schietkraam
- doordrijven
- ontschieten
- schietgebed
- doordringen
- doorzichtig
- doorstrepen
- uitschieten
- bijschieten
- doorsnijden
- doorkrijgen
- doorbrengen
- doordrammen
- volschieten
- verschieten
- doorslikken
- schietijzer
- schietgraag
- aanschieten
- doorbladeren
- schietgeweer
- doorscheuren
- schietpartij
- neerschieten
- doorkijkjurk
- doorwaadbaar
- schietschijf
- voorschieten
- doorschuiven
- boogschieten
- doorschakelen
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorvertellen
- prijsschieten
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- schietvoorraad
- klimaatschieten
- doorkijkkleding