verschieten
Dutch (Brabantic)
/vərˈsxi.tə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to use (up) projectiles etc. for shooting
- (intransitive) to shift rapidly, 'shoot' away,
- (intransitive) to move, to shift
- (transitive) to advance (money)
- (intransitive) to change colour, as though tarnishing; in particular due to trauma or a shift in mood
Etymology
Inherited from Middle Dutch verschieten pre from Dutch, Flemish schieten (shoot, grow quickly).
Origin
Dutch (Brabantic)
schieten
Gloss
shoot, grow quickly
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Action/Process
Emoji
💉 🥃 🌠
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanschieten Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- beschieten Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- boogschieten Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- klimaatschieten Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- ontschieten Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- prijsschieten Dutch, Flemish
- schietbaan Dutch, Flemish
- schietbout Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schietgat Dutch, Flemish
- schietgebed Dutch, Flemish
- schietgeweer Dutch, Flemish
- schietgraag Dutch, Flemish
- schietijzer Dutch, Flemish
- schietkraam Dutch, Flemish
- schietlood Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- schietschijf Dutch, Flemish
- schietvoorraad Dutch, Flemish
- schietwilg Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- volschieten Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- sekip Indonesian
- schieten Middle Dutch
- verschieten Middle Dutch
- skiet Afrikaans
- verskiet Afrikaans
- schieten
- schietgat
- schietbout
- schietlood
- schietbaan
- opschieten
- schietwilg
- beschieten
- afschieten
- ontschieten
- schietgraag
- schietgebed
- aanschieten
- volschieten
- schietkraam
- schietijzer
- uitschieten
- bijschieten
- schietgeweer
- voorschieten
- neerschieten
- boogschieten
- schietpartij
- schietschijf
- doorschieten
- prijsschieten
- schietvoorraad
- klimaatschieten