schietvoorraad
Dutch (Brabantic)
/ˈsxitˌfoː.raːt/
noun
Definitions
- ammunition, munition
Etymology
Compound from Dutch, Flemish schieten (shoot, grow quickly) + Dutch, Flemish voorraad (supply).
Origin
Dutch (Brabantic)
voorraad
Gloss
supply
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanschieten Dutch, Flemish
- afschieten Dutch, Flemish
- beschieten Dutch, Flemish
- bijschieten Dutch, Flemish
- boogschieten Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- geldvoorraad Dutch, Flemish
- klimaatschieten Dutch, Flemish
- mondvoorraad Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- ontschieten Dutch, Flemish
- opschieten Dutch, Flemish
- prijsschieten Dutch, Flemish
- raad Dutch, Flemish
- schietbaan Dutch, Flemish
- schietbout Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schietgat Dutch, Flemish
- schietgebed Dutch, Flemish
- schietgeweer Dutch, Flemish
- schietgraag Dutch, Flemish
- schietijzer Dutch, Flemish
- schietkraam Dutch, Flemish
- schietlood Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- schietschijf Dutch, Flemish
- schietwilg Dutch, Flemish
- uitschieten Dutch, Flemish
- verschieten Dutch, Flemish
- volschieten Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- voorraad Dutch, Flemish
- voorraadschip Dutch, Flemish
- voorradig Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- wereldvoorraad Dutch, Flemish
- woningvoorraad Dutch, Flemish
- sekip Indonesian
- schieten Middle Dutch
- skiet Afrikaans
- raad
- voor
- voorraad
- schieten
- schietgat
- voorradig
- schietbout
- schietlood
- beschieten
- schietwilg
- opschieten
- schietbaan
- afschieten
- schietkraam
- volschieten
- verschieten
- ontschieten
- schietgebed
- schietijzer
- schietgraag
- aanschieten
- uitschieten
- bijschieten
- mondvoorraad
- schietschijf
- geldvoorraad
- schietgeweer
- voorschieten
- schietpartij
- neerschieten
- boogschieten
- doorschieten
- voorraadschip
- prijsschieten
- woningvoorraad
- wereldvoorraad
- klimaatschieten