doorbrengen
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrbrɛŋə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to spend (time)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish brengen (bring).
Origin
Dutch (Brabantic)
brengen
Gloss
bring
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbrengen Dutch, Flemish
- bijbrengen Dutch, Flemish
- binnenbrengen Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- brengen Dutch, Flemish
- brenger Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- grootbrengen Dutch, Flemish
- inbrengen Dutch, Flemish
- meebrengen Dutch, Flemish
- ombrengen Dutch, Flemish
- onderbrengen Dutch, Flemish
- opbrengen Dutch, Flemish
- overbrengen Dutch, Flemish
- terugbrengen Dutch, Flemish
- teweegbrengen Dutch, Flemish
- toebrengen Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitbrengen Dutch, Flemish
- volbrengen Dutch, Flemish
- voortbrengen Dutch, Flemish
- brengen Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- door
- brengen
- doorweg
- brenger
- doorsnee
- doorslag
- doorgaan
- doorheen
- doorgang
- doorstart
- doorlaten
- inbrengen
- doortocht
- doorzagen
- doorlezen
- opbrengen
- doorbraak
- ombrengen
- doorgeven
- bijbrengen
- aanbrengen
- meebrengen
- binnendoor
- doorhelpen
- doortikken
- toebrengen
- doorvoeren
- doordeweek
- tussendoor
- uitbrengen
- doorzetten
- doorwerken
- volbrengen
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorsnijden
- doorprikken
- overbrengen
- doordrijven
- doordringen
- doorkrijgen
- doorzichtig
- doordrammen
- doorstrepen
- voortbrengen
- doorwaadbaar
- grootbrengen
- doorbladeren
- onderbrengen
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- terugbrengen
- doorschieten
- doorschuiven
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorschakelen
- doorvertellen
- teweegbrengen
- binnenbrengen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding