doorhelpen
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrˌɦɛl.pən/
verb
Definitions
- (transitive) to help get through
- (transitive) to help through a tough situation
- (intransitive) to continue helping
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish helpen (help).
Origin
Dutch (Brabantic)
helpen
Gloss
help
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🏥 💁 🚑️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanhelpen Dutch, Flemish
- afhelpen Dutch, Flemish
- behelpen Dutch, Flemish
- bijhelpen Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- helpen Dutch, Flemish
- helper Dutch, Flemish
- meehelpen Dutch, Flemish
- onthelpen Dutch, Flemish
- ophelpen Dutch, Flemish
- terechthelpen Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uithelpen Dutch, Flemish
- verhelpen Dutch, Flemish
- voorthelpen Dutch, Flemish
- vooruithelpen Dutch, Flemish
- weghelpen Dutch, Flemish
- dōre Middle Dutch
- helpen Middle Dutch
- help Afrikaans
- door
- helper
- helpen
- doorweg
- doorsnee
- afhelpen
- doorslag
- ophelpen
- doorgaan
- doorheen
- doorgang
- behelpen
- doorstart
- doorlaten
- onthelpen
- weghelpen
- bijhelpen
- doortocht
- doorzagen
- meehelpen
- doorlezen
- doorbraak
- aanhelpen
- uithelpen
- verhelpen
- doorgeven
- binnendoor
- doortikken
- doorvoeren
- doordeweek
- tussendoor
- doorzetten
- doorwerken
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorsnijden
- doorprikken
- doordrijven
- doordringen
- voorthelpen
- doorkrijgen
- doorzichtig
- doorbrengen
- doordrammen
- doorstrepen
- doorwaadbaar
- doorbladeren
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- doorschieten
- doorschuiven
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- terechthelpen
- doorschakelen
- doorvertellen
- vooruithelpen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding