door
Dutch (Brabantic)
/doːr/
preposition
Definitions
- through
- across, around within a certain space
- because of, due to
- by, by means of
Etymology
Inherited from Middle Dutch dōre inherited from Old Dutch thuro inherited from Proto-Germanic *þurhw (through).
Origin
Proto-Germanic
*þurhw
Gloss
through
Concept
Semantic Field
Miscellaneous function words
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Transrhenane English
- Transylvania English
- breakthrough English
- clickthrough English
- come through English
- cut-through English
- feedthrough English
- flowthrough English
- flythrough English
- passthrough English
- paythrough English
- playthrough English
- readthrough English
- ski-through English
- strikethrough English
- therethrough English
- thirl English
- through English
- through-gut English
- throughbore English
- throughcare English
- throughfall English
- throughflow English
- throughlane English
- throughline English
- throughly English
- throughness English
- throughout English
- throughput English
- throughstone English
- throughway English
- tralineate English
- transduce English
- transfretation English
- transit English
- transude English
- transvestite English
- walkthrough English
- wherethrough English
- writethrough English
- *ad trans Latin
- silvam Latin
- trans Latin
- transfundo Latin
- transgredior Latin
- transpirare Latin
- transpiratio Latin
- transpirationem, transpiratio Latin
- transpiro, transpirare Latin
- transpono Latin
- transscendo Latin
- transverto Latin
- trānspārēntem, trānspārēns Latin
- trānspārēntis, trānspārēns Latin
- vertere Latin
- Durchgang German
- Durchmesser German
- Durchmischung German
- Durchschrift German
- Transvestitismus German
- dadurch German
- durch German
- durch und durch German
- durcharbeiten German
- durchaus German
- durchbluten German
- durchdringen German
- durchficken German
- durchgeistigt German
- durchgängig German
- durchschlagend German
- durchzucken German
- traforare Italian
- banddoorlaatfilter Dutch, Flemish
- binnen Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- bladeren Dutch, Flemish
- bloes Dutch, Flemish
- blouse Dutch, Flemish
- braak Dutch, Flemish
- breken Dutch, Flemish
- brengen Dutch, Flemish
- de Dutch, Flemish
- deur Dutch, Flemish
- dijkdoorbraak Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordeweeks Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringbaar Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgaans Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeefluik Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaatpost Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzettingsvermogen Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzichtigheid Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- drammen Dutch, Flemish
- drijven Dutch, Flemish
- dringen Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gang Dutch, Flemish
- geven Dutch, Flemish
- hebben Dutch, Flemish
- heen Dutch, Flemish
- helpen Dutch, Flemish
- hoogdoorlaatfilter Dutch, Flemish
- jurk Dutch, Flemish
- kijken Dutch, Flemish
- kleding Dutch, Flemish
- kleren Dutch, Flemish
- koelen Dutch, Flemish
- krijgen Dutch, Flemish
- laagdoorlaatfilter Dutch, Flemish
- laten Dutch, Flemish
- lezen Dutch, Flemish
- ondoorzichtig Dutch, Flemish
- prikken Dutch, Flemish
- schakelen Dutch, Flemish
- scheuren Dutch, Flemish
- schieten Dutch, Flemish
- schuiven Dutch, Flemish
- slag Dutch, Flemish
- slikken Dutch, Flemish
- snee Dutch, Flemish
- snijden Dutch, Flemish
- start Dutch, Flemish
- strepen Dutch, Flemish
- sturen Dutch, Flemish
- tikken Dutch, Flemish
- tocht Dutch, Flemish
- tussen Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- vertellen Dutch, Flemish
- voeren Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- waden Dutch, Flemish
- week Dutch, Flemish
- weg Dutch, Flemish
- werken Dutch, Flemish
- woning Dutch, Flemish
- zagen Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- zicht Dutch, Flemish
- zon Dutch, Flemish
- trans French
- *dewk- Proto-Indo-European
- *terh₂- Proto-Indo-European
- *tr̥h₂kʷe Proto-Indo-European
- *þerhw Proto-Germanic
- *þurhw Proto-Germanic
- スルー Japanese
- þorh Old English
- þurh Old English
- þurhscyldig Old English
- þuruh Old English
- þyrel Old English
- thrugh Middle English
- thurgh Middle English
- thar Irish
- traverser Old French
- tregeter Old French
- tres- Old French
- tra Esperanto
- trans Esperanto
- Nistru Romanian, Moldavian, Moldovan
- Transnistria Romanian, Moldavian, Moldovan
- dorslah Indonesian
- dore Middle Dutch
- duere Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- dōreschōren Middle Dutch
- dōreslach Middle Dutch
- duruh Old High German
- thuruh Old High German
- tar Old Irish
- tar, dar Old Irish
- vir Afrikaans
- thar Gaelic, Scottish Gaelic
- durch Middle High German
- doduerch Luxembourgish, Letzeburgesch
- duerch Luxembourgish, Letzeburgesch
- 𐌸𐌰𐌹𐍂𐌷 Gothic
- 𐌸𐌰𐌹𐍂𐌷𐌰𐍂𐌱𐌰𐌹𐌳𐌾𐌰𐌽 Gothic
- 𐌸𐌰𐌹𐍂𐌷𐌱𐌰𐌹𐍂𐌰𐌽 Gothic
- 𐌸𐌰𐌹𐍂𐌷𐌲𐌰𐌲𐌲𐌰𐌽 Gothic
- 𐌸𐌰𐌹𐍂𐌷𐌻𐌴𐌹𐌸𐌰𐌽 Gothic
- duri Old Dutch
- thuro Old Dutch
- *trānts Proto-Italic
- de
- zon
- weg
- voor
- gang
- gaan
- deur
- jurk
- week
- slag
- snee
- heen
- lezen
- waden
- start
- zagen
- braak
- tocht
- bloes
- geven
- laten
- zicht
- tikken
- werken
- koelen
- helpen
- kijken
- woning
- kleren
- binnen
- zetten
- breken
- hebben
- voeren
- blouse
- tussen
- sturen
- prikken
- snijden
- doorweg
- strepen
- krijgen
- dringen
- drijven
- brengen
- kleding
- drammen
- slikken
- doorgaan
- doorgang
- doorslag
- scheuren
- schieten
- schuiven
- doorsnee
- doorheen
- bladeren
- doorlaten
- doorstart
- doorlezen
- doortocht
- doorgeven
- doorgaans
- schakelen
- doorzagen
- doorbraak
- vertellen
- doorvoeren
- tussendoor
- doorkoelen
- doorzetten
- doorsturen
- doorhebben
- doortikken
- doorhelpen
- binnendoor
- doorbreken
- doordeweek
- doorwerken
- doordrijven
- doorstrepen
- doorprikken
- doordeweeks
- doordringen
- doorzichtig
- doorsnijden
- doorkrijgen
- doorbrengen
- doordrammen
- doorslikken
- doorlaatpost
- doorscheuren
- doorschieten
- doorbladeren
- doorgeefluik
- doorkijkjurk
- doorwaadbaar
- doorschuiven
- doordringbaar
- doorschakelen
- dijkdoorbraak
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorvertellen
- ondoorzichtig
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding
- doorzichtigheid
- hoogdoorlaatfilter
- banddoorlaatfilter
- laagdoorlaatfilter
- doorzettingsvermogen