doorlezen
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrˌleː.zə(n)/, /doːrˈleː.zə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to read completely, to peruse
- (intransitive) to continue reading, to resume reading
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish lezen (read, gather).
Origin
Dutch (Brabantic)
lezen
Gloss
read, gather
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Action/Process
Kanji
読
Emoji
📒 📓 📕 📖 📚️ 📰
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aflezen Dutch, Flemish
- belezen Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- leesbaar Dutch, Flemish
- leesbril Dutch, Flemish
- leeslamp Dutch, Flemish
- leesteken Dutch, Flemish
- leesvoer Dutch, Flemish
- leeszaal Dutch, Flemish
- lezen Dutch, Flemish
- lezenaar Dutch, Flemish
- lezer Dutch, Flemish
- lezing Dutch, Flemish
- liplezen Dutch, Flemish
- overlezen Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitlezen Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- dōre Middle Dutch
- lēsen Middle Dutch
- lees Afrikaans
- lesa Papiamentu
- door
- lezer
- lezen
- lezing
- doorweg
- belezen
- aflezen
- leeslamp
- leesvoer
- doorsnee
- uitlezen
- doorslag
- leeszaal
- doorgaan
- lezenaar
- doorheen
- liplezen
- leesbaar
- doorgang
- leesbril
- overlezen
- doorstart
- doorlaten
- voorlezen
- doortocht
- doorzagen
- leesteken
- doorbraak
- doorgeven
- binnendoor
- doorhelpen
- doortikken
- doorvoeren
- tussendoor
- doordeweek
- doorzetten
- doorwerken
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorsnijden
- doorprikken
- doordrijven
- doordringen
- doorkrijgen
- doorbrengen
- doorzichtig
- doordrammen
- doorstrepen
- doorwaadbaar
- doorbladeren
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- doorschieten
- doorschuiven
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorschakelen
- doorvertellen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding