tussendoor
Dutch (Brabantic)
circumposition
Definitions
- in-between, through the middle of
Etymology
Compound from Dutch, Flemish tussen (between, in between, in-between) + Dutch, Flemish door (through).
Origin
Dutch (Brabantic)
door
Gloss
through
Concept
Semantic Field
Miscellaneous function words
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- binnendoor Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- intussen Dutch, Flemish
- ondertussen Dutch, Flemish
- tussen Dutch, Flemish
- tussenbeide Dutch, Flemish
- tussendeur Dutch, Flemish
- tussenkomen Dutch, Flemish
- tussenkomst Dutch, Flemish
- tussenkop Dutch, Flemish
- tussenletter Dutch, Flemish
- tussenpaus Dutch, Flemish
- tussenpersoon Dutch, Flemish
- tussenpoos Dutch, Flemish
- tussenpunt Dutch, Flemish
- tussenstap Dutch, Flemish
- tussenstekker Dutch, Flemish
- tussenstop Dutch, Flemish
- tussentaal Dutch, Flemish
- tussentijd Dutch, Flemish
- tussentitel Dutch, Flemish
- tussenwerpen Dutch, Flemish
- dōre Middle Dutch
- twisschen Middle Dutch
- door
- tussen
- doorweg
- doorsnee
- doorslag
- doorgaan
- doorheen
- doorgang
- intussen
- doorstart
- doorlaten
- tussenkop
- doortocht
- doorzagen
- doorlezen
- doorbraak
- doorgeven
- tussenpoos
- tussendeur
- tussentijd
- tussenpaus
- tussentaal
- binnendoor
- doorhelpen
- doortikken
- tussenstop
- doorvoeren
- tussenpunt
- doordeweek
- doorzetten
- doorwerken
- tussenstap
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorsnijden
- doorprikken
- tussenbeide
- tussenkomst
- doordrijven
- doordringen
- doorkrijgen
- ondertussen
- doorbrengen
- doorzichtig
- tussenkomen
- doordrammen
- doorstrepen
- tussentitel
- doorwaadbaar
- tussenletter
- doorschuiven
- doorbladeren
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- doorschieten
- tussenwerpen
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- tussenpersoon
- doorschakelen
- doorvertellen
- tussenstekker
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding