doorbreken
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrbreːkə(n)/, /doːrˈbreːkə(n)/
verb
Definitions
- (ergative) to break, break through, break in half
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish breken (break, stem of m).
Origin
Dutch (Brabantic)
breken
Gloss
break, stem of m
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
💔
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbreken Dutch, Flemish
- afbreken Dutch, Flemish
- beenbreek Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- breekal Dutch, Flemish
- breekbaar Dutch, Flemish
- breekijzer Dutch, Flemish
- breekpunt Dutch, Flemish
- breekvasten Dutch, Flemish
- breekwater Dutch, Flemish
- brekebeen Dutch, Flemish
- breken Dutch, Flemish
- breker Dutch, Flemish
- breking Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- echtbreker Dutch, Flemish
- ijsbreker Dutch, Flemish
- inbreken Dutch, Flemish
- lichtbreking Dutch, Flemish
- onderbreken Dutch, Flemish
- ontbreken Dutch, Flemish
- openbreken Dutch, Flemish
- schokbreker Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitbreken Dutch, Flemish
- verbreken Dutch, Flemish
- *bʰreg- Proto-Indo-European
- brēken Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- breek Afrikaans
- door
- breken
- breker
- breking
- doorweg
- breekal
- doorsnee
- afbreken
- doorgaan
- doorheen
- inbreken
- doorgang
- doorslag
- doorstart
- doorlaten
- uitbreken
- doorzagen
- aanbreken
- doorlezen
- doorbraak
- doorgeven
- brekebeen
- doortocht
- ontbreken
- ijsbreker
- beenbreek
- verbreken
- breekpunt
- breekbaar
- doortikken
- doorvoeren
- echtbreker
- tussendoor
- doorkoelen
- doorhelpen
- binnendoor
- breekijzer
- doorhebben
- breekwater
- openbreken
- doordeweek
- doorzetten
- doorwerken
- doorsturen
- doorsnijden
- doorprikken
- onderbreken
- schokbreker
- doordrijven
- doorkrijgen
- doorbrengen
- doordrammen
- doorslikken
- breekvasten
- doordringen
- doorzichtig
- doorstrepen
- lichtbreking
- doorwaadbaar
- doorbladeren
- doorscheuren
- doorschuiven
- doorkijkjurk
- doorschieten
- doorzonwoning
- doorschakelen
- doorvertellen
- doorkijkbloes
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding