doorbraak
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- breakthrough
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish braak (fallow).
Origin
Dutch (Brabantic)
braak
Gloss
fallow
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- break English
- breakthrough English
- through English
- afbraak Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- braak Dutch, Flemish
- braakakker Dutch, Flemish
- braakland Dutch, Flemish
- braken Dutch, Flemish
- dijk Dutch, Flemish
- dijkdoorbraak Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorsnijden Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- inbraak Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- uitbraak Dutch, Flemish
- brake Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- dijk
- door
- braak
- braken
- afbraak
- doorweg
- inbraak
- doorsnee
- uitbraak
- doorslag
- doorgaan
- doorheen
- doorgang
- doorstart
- doorlaten
- doortocht
- braakland
- doorzagen
- doorlezen
- doorgeven
- braakakker
- binnendoor
- doorhelpen
- doortikken
- doorvoeren
- doordeweek
- tussendoor
- doorzetten
- doorwerken
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorsnijden
- doorprikken
- doordrijven
- doordringen
- doorkrijgen
- doorzichtig
- doorbrengen
- doordrammen
- doorstrepen
- doorwaadbaar
- doorbladeren
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- doorschieten
- doorschuiven
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorschakelen
- dijkdoorbraak
- doorvertellen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding