doorsnijden
Dutch (Brabantic)
/ˈdoːrˌsnɛi̯.də(n)/, /doːrˈsnɛi̯.də(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to keep cutting
- (transitive) to cut in two
Etymology
Compound from Dutch, Flemish door (through) + Dutch, Flemish snijden (cut, intersect, carve).
Origin
Dutch (Brabantic)
snijden
Gloss
cut, intersect, carve
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
✂️ ✂️ 🎬️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afsnijden Dutch, Flemish
- bekkesnijden Dutch, Flemish
- besnijden Dutch, Flemish
- binnendoor Dutch, Flemish
- door Dutch, Flemish
- doorbladeren Dutch, Flemish
- doorbraak Dutch, Flemish
- doorbreken Dutch, Flemish
- doorbrengen Dutch, Flemish
- doordeweek Dutch, Flemish
- doordrammen Dutch, Flemish
- doordrijven Dutch, Flemish
- doordringen Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- doorgang Dutch, Flemish
- doorgeven Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- doorheen Dutch, Flemish
- doorhelpen Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- doorkoelen Dutch, Flemish
- doorkrijgen Dutch, Flemish
- doorlaten Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- doorprikken Dutch, Flemish
- doorschakelen Dutch, Flemish
- doorscheuren Dutch, Flemish
- doorschieten Dutch, Flemish
- doorschuiven Dutch, Flemish
- doorslag Dutch, Flemish
- doorslikken Dutch, Flemish
- doorsnee Dutch, Flemish
- doorstart Dutch, Flemish
- doorstrepen Dutch, Flemish
- doorsturen Dutch, Flemish
- doortikken Dutch, Flemish
- doortocht Dutch, Flemish
- doorvertellen Dutch, Flemish
- doorvoeren Dutch, Flemish
- doorwaadbaar Dutch, Flemish
- doorweg Dutch, Flemish
- doorwerken Dutch, Flemish
- doorzagen Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- doorzichtig Dutch, Flemish
- doorzonwoning Dutch, Flemish
- insnijden Dutch, Flemish
- oversnijden Dutch, Flemish
- snijbiet Dutch, Flemish
- snijboon Dutch, Flemish
- snijden Dutch, Flemish
- snijkoek Dutch, Flemish
- snijplank Dutch, Flemish
- snijwerk Dutch, Flemish
- tussendoor Dutch, Flemish
- versnijden Dutch, Flemish
- dōre Middle Dutch
- sniden Middle Dutch
- door
- snijden
- doorweg
- snijbiet
- doorsnee
- snijboon
- snijkoek
- doorslag
- snijwerk
- doorgaan
- doorheen
- doorgang
- doorstart
- doorlaten
- afsnijden
- doortocht
- besnijden
- doorzagen
- snijplank
- doorlezen
- doorbraak
- insnijden
- doorgeven
- doorhelpen
- binnendoor
- doortikken
- versnijden
- doorvoeren
- doordeweek
- tussendoor
- doorzetten
- doorwerken
- doorbreken
- doorkoelen
- doorsturen
- doorhebben
- doorslikken
- doorprikken
- doordrijven
- doordringen
- doorkrijgen
- oversnijden
- doorzichtig
- doorbrengen
- doordrammen
- doorstrepen
- doorwaadbaar
- bekkesnijden
- doorbladeren
- doorkijkjurk
- doorscheuren
- doorschieten
- doorschuiven
- doorkijkbloes
- doorzonwoning
- doorschakelen
- doorvertellen
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding